4.1 Nieuw leven
Eirerstokken worden ookwel ovaria genoemd, na de ovulatie komt de cel in de
eileider, bij bevruchting dringt een aantal spermacellen door. De bevruchting is
afgerond als de kern van de eicel en de kern van de spermacel samensmelten en
is er een zygote (bevruchte eicel) gevormd. De eerste delingen zijn
klievingsdelingen, hierbij groeien de dochtercellen niet. Na 5 dagen heeft het
zo’n honderd cellen, het is een blastula en na één week vindt de innesteling
plaats. De embryoblasst is een groepje stamcellen waaruit alle celtypen van het
embryo ontstaan, de embryo begint als een platte schijf; kiemschijf. De twee
vruchtvliezen, het amnion (amnionblaasje) en chorion (trofoblast) omringen het
vruchtwater en groeien mee.
Uit de cellen van moeder en kind ontstaat de placenta, hierdoor kan het embryo
stoffen opnemen en afvalstoffen afgeven. Na achtweken zijn alle organen
aangelegd en is het embryo een foetus geworden. Door een aantal genen op het
Y-chromosoom ontstaan de testes en andere mannelijke primaire
geslachtskenmerken. Zaadblaasjes en prostaatklieren voegen vocht toe aan
passerende spermacellen; sperma. De ontwikkelingen tijdens de puberteit heten
secundaire geslachtskenmerken, bijv borsten. Tertiaire geslachtskenmerken zijn
geestelijk en het gedrag. Als je zowel man als vrouw voelt ben je intersekse, als
je aan je omgeving vertelt dat je je aangetrokken voelt tot je eigen geslacht heet
dat coming-out.
4.2 Vorming van geslachtscellen
Menselijke geslachtscellen (gameten) bevatten 23 chromosomen,
geslachtscellen zijn haploïd; een gameet bevat van elke type één paar. Een
zygote is diploïd, van elke chromosoom bestaan 2 exemplaren. Voor elke van de
23 chromosomen geldt dat 1 afkomstig is van de moeder en de ander van de
vader; homologe chromosomen. Gesclachscellen bestaan in 2 fases; meiso,
tijdends meiso I gaan de chromosomen van elk paar uit elkaar, bij meiso II gaan
de chromatiden van elk chromosoom uiteen. Elke chromosoom bestaat uit 2
chromotiden. In profase I treedt crossing-over op, door de herschikking van DNA;
recombinatie, ontstaan unieke geslachtscellen.
Bij vrouwen ontstaan er vóór de geboorte al kiemellen, de diploïde oögonia. Een
deel stopt in de profase I, oöcyten, deze bevinden zich in blaasjes; follikels. Vanaf
de puberteit gaat de meiose verder, in het begin van de menstruatiecyclus
nemen 5 – 12 follikels sterkt toe in volume. Meestel maakt 1 het af en sterft de
rest. Je hebt ook secundaire oöcyt, deze krijgt vrijwel alles. De kleinere zonder rol
in meiose verder heten poollichaampjes.
4.3 Hormonale regeling
Aan de onderzijde van je hersenen zit de hypothalamus, daaronder is de
hypofyse, GnRH (gonadotropine-releasing-hormonen) stuurt dit aan. Als hij in de
bloedvaten terecht komt gaat het FSH (follikel-stimulerend hormoon) en LH
1