Stoffen
Paragraaf 1.1 Chemie:
In feite heeft iedereen heeft dus elke dag met scheikunde te maken.
Bij het vak scheikunde hebben we te maken met stoffen die gevaarlijk kunnen zijn. Het is
daarom van belang dat er veilig gewerkt wordt. Hieronder staan een aantal
veiligheidsregels waaraan jij je moet houden.
Algemeen
● Volg altijd de aanwijzingen van de docent(e) of TOA op.
● Het is verboden te eten en drinken in de scheikunde lokalen.
● Zet je mobiel uit tijdens de les.
Tijdens het practicum
● Draag bij verwarmen en gevaarlijke stoffen altijd een bril.
● Een laboratoriumjas (knopen dicht) is verplicht tijdens practica.
● Bind lange haren samen.
● Maak een samenvatting van de uit te voeren proef.
● Luister goed naar de instructies van de docent(e) of TOA.
● Laat de opstelling door docent(e) of TOA controleren.
● Geen tassen in de looppaden.
● Werk je met z’n tweeën, dan ben je samen verantwoordelijk voor de proef.
● Eén van de twee moet altijd bij de proef blijven.
● Twijfel je ergens aan, raadpleeg dan de docent(e) of de TOA.
● Richt een reageerbuis nooit op jezelf of op een ander.
● Proef nooit van de stoffen.
● Raak stoffen niet met je handen aan.
● Doe nooit het teveel aan stoffen terug in de fles of in de pot.
● Draag bij een wond aan je hand een plastic handschoen. Deze is te verkrijgen bij
de TOA.
● Waarschuw bij brand, verwondingen of mislukken van de proef ogenblikkelijk de
docent(e) of TOA.
Na het practicum
● Was na afloop van het practicum en na het opbergen van de laboratoriumjas
goed je handen.
● Zorg ervoor dat aan het eind van het practicum je tafel weer netjes (schoon en
droog) is, en zet je kruk onder de tafel.
,Paragraaf 1.2 Stofeigenschappen en stofconstanten:
Stofeigenschappen zijn kenmerken van stoffen. Het is een eigenschap die bij een stof
hoort. Alle stoffen verschillen in één of meer eigenschappen. De stofeigenschap
verandert niet wanneer je de hoeveelheid, zoals massa of volume, van het materiaal
verandert. De massa, het volume en de vorm van een stof zijn dan ook geen
stofeigenschappen.
Je kan stoffen dus identificeren door gebruik te maken van hun stofeigenschappen.
Wanneer je genoeg eigenschappen van een stof kent, dan weet je met welke stof je te
maken hebt.
Voorbeelden van stofeigenschappen zijn:
● Smaak
● Kleur
● Brandbaarheid; sommige stoffen zijn brandbaar, zoals alcohol, maar water
bijvoorbeeld niet.
● Fase bij kamertemperatuur; Is de stof een gas, een vloeistof of een vaste stof?
● Oplosbaarheid in water; sommige stoffen lossen goed op in water en andere niet.
Suiker en zout lossen goed op in water, maar zand en krijt niet.
● Magnetisme; sommige stoffen zijn magnetisch andere stoffen niet.
● Elektrische geleidbaarheid; sommige stoffen geleiden de stroom goed, zoals
metalen en opgeloste zouten, maar rubber daarentegen geleidt geen stroom.
● Corrosiebestendigheid; Corrosie is een proces waarbij metalen reageren met
stoffen uit de omgeving, zoals zuurstof en water. Denk aan roesten. Sommige
stoffen roesten andere niet. Stoffen die erg corrosiegevoelig zijn noemen we
onedele metalen. Bijvoorbeeld natrium, ijzer en zink. Stoffen die geen corrosie
vertonen noemen we edele metalen, zoals goud, zilver en platina.
Stofeigenschappen die je met een getal kunt aangeven, gevolgd door een eenheid
worden stofconstanten genoemd. Voorbeelden van stofconstanten zijn:
● Dichtheid
● Kookpunt
● Smeltpunt
, Of een stof snel verdampt, giftig, magnetisch, brandbaar of explosief is kun je
raadplegen in chemiekaarten. Op deze kaarten vind je onder andere hoe je stoffen moet
bewaren, hoe je stoffen moet opruimen en hoe je stoffen moet gebruiken. Voor de
meeste stoffen geldt dat je geen beschermende maatregelen hoeft te nemen als je met
de stof werkt. Sommige producten kunnen wel gevaarlijk zijn. Op de verpakkingen van
die gevaarlijke stoffen staat dan een gevarensymbool. Deze gevarensymbolen hebben
over de hele wereld dezelfde betekenis.
H-zinnen zijn gevarenaanduidingen (H van hazard)
P-zinnen zijn voorzorgsmaatregelen (P van Precaution)
Paragraaf 1.1 Chemie:
In feite heeft iedereen heeft dus elke dag met scheikunde te maken.
Bij het vak scheikunde hebben we te maken met stoffen die gevaarlijk kunnen zijn. Het is
daarom van belang dat er veilig gewerkt wordt. Hieronder staan een aantal
veiligheidsregels waaraan jij je moet houden.
Algemeen
● Volg altijd de aanwijzingen van de docent(e) of TOA op.
● Het is verboden te eten en drinken in de scheikunde lokalen.
● Zet je mobiel uit tijdens de les.
Tijdens het practicum
● Draag bij verwarmen en gevaarlijke stoffen altijd een bril.
● Een laboratoriumjas (knopen dicht) is verplicht tijdens practica.
● Bind lange haren samen.
● Maak een samenvatting van de uit te voeren proef.
● Luister goed naar de instructies van de docent(e) of TOA.
● Laat de opstelling door docent(e) of TOA controleren.
● Geen tassen in de looppaden.
● Werk je met z’n tweeën, dan ben je samen verantwoordelijk voor de proef.
● Eén van de twee moet altijd bij de proef blijven.
● Twijfel je ergens aan, raadpleeg dan de docent(e) of de TOA.
● Richt een reageerbuis nooit op jezelf of op een ander.
● Proef nooit van de stoffen.
● Raak stoffen niet met je handen aan.
● Doe nooit het teveel aan stoffen terug in de fles of in de pot.
● Draag bij een wond aan je hand een plastic handschoen. Deze is te verkrijgen bij
de TOA.
● Waarschuw bij brand, verwondingen of mislukken van de proef ogenblikkelijk de
docent(e) of TOA.
Na het practicum
● Was na afloop van het practicum en na het opbergen van de laboratoriumjas
goed je handen.
● Zorg ervoor dat aan het eind van het practicum je tafel weer netjes (schoon en
droog) is, en zet je kruk onder de tafel.
,Paragraaf 1.2 Stofeigenschappen en stofconstanten:
Stofeigenschappen zijn kenmerken van stoffen. Het is een eigenschap die bij een stof
hoort. Alle stoffen verschillen in één of meer eigenschappen. De stofeigenschap
verandert niet wanneer je de hoeveelheid, zoals massa of volume, van het materiaal
verandert. De massa, het volume en de vorm van een stof zijn dan ook geen
stofeigenschappen.
Je kan stoffen dus identificeren door gebruik te maken van hun stofeigenschappen.
Wanneer je genoeg eigenschappen van een stof kent, dan weet je met welke stof je te
maken hebt.
Voorbeelden van stofeigenschappen zijn:
● Smaak
● Kleur
● Brandbaarheid; sommige stoffen zijn brandbaar, zoals alcohol, maar water
bijvoorbeeld niet.
● Fase bij kamertemperatuur; Is de stof een gas, een vloeistof of een vaste stof?
● Oplosbaarheid in water; sommige stoffen lossen goed op in water en andere niet.
Suiker en zout lossen goed op in water, maar zand en krijt niet.
● Magnetisme; sommige stoffen zijn magnetisch andere stoffen niet.
● Elektrische geleidbaarheid; sommige stoffen geleiden de stroom goed, zoals
metalen en opgeloste zouten, maar rubber daarentegen geleidt geen stroom.
● Corrosiebestendigheid; Corrosie is een proces waarbij metalen reageren met
stoffen uit de omgeving, zoals zuurstof en water. Denk aan roesten. Sommige
stoffen roesten andere niet. Stoffen die erg corrosiegevoelig zijn noemen we
onedele metalen. Bijvoorbeeld natrium, ijzer en zink. Stoffen die geen corrosie
vertonen noemen we edele metalen, zoals goud, zilver en platina.
Stofeigenschappen die je met een getal kunt aangeven, gevolgd door een eenheid
worden stofconstanten genoemd. Voorbeelden van stofconstanten zijn:
● Dichtheid
● Kookpunt
● Smeltpunt
, Of een stof snel verdampt, giftig, magnetisch, brandbaar of explosief is kun je
raadplegen in chemiekaarten. Op deze kaarten vind je onder andere hoe je stoffen moet
bewaren, hoe je stoffen moet opruimen en hoe je stoffen moet gebruiken. Voor de
meeste stoffen geldt dat je geen beschermende maatregelen hoeft te nemen als je met
de stof werkt. Sommige producten kunnen wel gevaarlijk zijn. Op de verpakkingen van
die gevaarlijke stoffen staat dan een gevarensymbool. Deze gevarensymbolen hebben
over de hele wereld dezelfde betekenis.
H-zinnen zijn gevarenaanduidingen (H van hazard)
P-zinnen zijn voorzorgsmaatregelen (P van Precaution)