Hoorcollege 1
Prokaryoot heeft geen kern, eukaryoot wel. Een eukaryoot is veel groter.
Vormen waar bacteriën in voor kunnen komen:
1
,De celmembraan zorgt voor een barrière tussen het milieu en de bacterie zelf.
Geel met blauw en groen zijn
fosfolipide, hebben maar twee
vetzuren. Een vetzuur is vervangen met
een fosfaatgroep (groen). Een deel is
hydrofiel (houdt wel van water) en een
deel is hydrofoob (houdt niet van
water). Alle hydrofobe delen gaan naar
elkaar toe staan, dit zit in het midden.
Dit vormt het membraan.
Er zitten allerlei eiwitten in
het celmembraan.
Je hebt verschillende domeinen. Namelijk de bacteria en de
eukarya en de archaea. Bij de archaea zit de restgroep verbonden
met een ether-verbinding in plaats van een ester-verbinding.
De restgroep van de archaea bestaat uit isopreen, de restgroep
van de bacteria en de eukarya bestaat uit vetzuren.
Het celmembraan bij Archaea is dus anders opgebouwd. Zij
hebben phytanyl-ketens die uit isopreen-units bestaan. Zo’n
isopreen unit heeft een CH3-groep uitsteken aan de zijkant.
2
,Sommige phytanyl-ketens kunnen aan elkaar gaan zitten. Zo wordt er een monolayer gemaakt.
Wanneer er een monolayer is gevormd, krijg je een grotere molecuul, hiervan ligt ook de
smelttemperatuur hoger.
Veel archaea bacteriën kunnen hierdoor een hogere temperatuur doorstaan omdat de celmembraan
niet kapot gaat.
Sommige monolayers hebben ook ringen, waardoor ze nog steviger worden.
3
, De celmembraan is een barrière. Deze is wel permeabel voor bepaalde stoffen. Alles wat buiten de cel
zit kan niet zomaar naar binnen en andersom.
Het is een plek waar eiwitten in kunnen zitten. Deze hebben allerlei functies, energie, transport etc.
De celmembraan speelt een belangrijke rol bij het opwekken van energie voor de cel. De binnenkant
en buitenkant hebben een verschillende lading, daar kan energie uit vrij worden gemaakt met behulp
van protonen. Al deze functies staan met elkaar verbonden.
Je hebt diffusie en actief transport.
Water kan er makkelijk doorheen. Dat ligt aan de grote van de
stof of aan de lading.
Door actief transport kan je ook tegen de gradiënt van de
celmembraan in. Wanneer de transporters vol zitten, zwakt
het af.
Drie klassen van membraan transport systemen:
4
Prokaryoot heeft geen kern, eukaryoot wel. Een eukaryoot is veel groter.
Vormen waar bacteriën in voor kunnen komen:
1
,De celmembraan zorgt voor een barrière tussen het milieu en de bacterie zelf.
Geel met blauw en groen zijn
fosfolipide, hebben maar twee
vetzuren. Een vetzuur is vervangen met
een fosfaatgroep (groen). Een deel is
hydrofiel (houdt wel van water) en een
deel is hydrofoob (houdt niet van
water). Alle hydrofobe delen gaan naar
elkaar toe staan, dit zit in het midden.
Dit vormt het membraan.
Er zitten allerlei eiwitten in
het celmembraan.
Je hebt verschillende domeinen. Namelijk de bacteria en de
eukarya en de archaea. Bij de archaea zit de restgroep verbonden
met een ether-verbinding in plaats van een ester-verbinding.
De restgroep van de archaea bestaat uit isopreen, de restgroep
van de bacteria en de eukarya bestaat uit vetzuren.
Het celmembraan bij Archaea is dus anders opgebouwd. Zij
hebben phytanyl-ketens die uit isopreen-units bestaan. Zo’n
isopreen unit heeft een CH3-groep uitsteken aan de zijkant.
2
,Sommige phytanyl-ketens kunnen aan elkaar gaan zitten. Zo wordt er een monolayer gemaakt.
Wanneer er een monolayer is gevormd, krijg je een grotere molecuul, hiervan ligt ook de
smelttemperatuur hoger.
Veel archaea bacteriën kunnen hierdoor een hogere temperatuur doorstaan omdat de celmembraan
niet kapot gaat.
Sommige monolayers hebben ook ringen, waardoor ze nog steviger worden.
3
, De celmembraan is een barrière. Deze is wel permeabel voor bepaalde stoffen. Alles wat buiten de cel
zit kan niet zomaar naar binnen en andersom.
Het is een plek waar eiwitten in kunnen zitten. Deze hebben allerlei functies, energie, transport etc.
De celmembraan speelt een belangrijke rol bij het opwekken van energie voor de cel. De binnenkant
en buitenkant hebben een verschillende lading, daar kan energie uit vrij worden gemaakt met behulp
van protonen. Al deze functies staan met elkaar verbonden.
Je hebt diffusie en actief transport.
Water kan er makkelijk doorheen. Dat ligt aan de grote van de
stof of aan de lading.
Door actief transport kan je ook tegen de gradiënt van de
celmembraan in. Wanneer de transporters vol zitten, zwakt
het af.
Drie klassen van membraan transport systemen:
4