Hoofdstuk 1: De Staat en Democratie.........................................................3
Hoofdstuk 2: De Grondwet..........................................................................3
Hoofdstuk 3: Burgerschap en Nationaliteit..................................................4
Hoofdstuk 4: Regering en Parlement...........................................................5
Hoofdstuk 5: Wetgeving..............................................................................5
Hoofdstuk 6: Decentralisatie.......................................................................6
Hoofdstuk 7: Checks and Balances en Verantwoordelijkheid......................6
Hoofdstuk 8: Wetgeving en Regelgeving.....................................................7
Hoofdstuk 9: Grondwetsherziening.............................................................8
Hoofdstuk 10: Uitvoerende Macht en Bestuur.............................................9
Hoofdstuk 11: Decentralisatie en Toezicht..................................................9
Hoofdstuk 12: Financiële Verhoudingen....................................................10
Hoofdstuk 13: Grondrechten en Internationale Verdragen........................10
Hoofdstuk 14: Het Parlement en Verkiezingen..........................................11
Hoofdstuk 15: De Rechterlijke Macht.........................................................12
Hoofdstuk 16: Internationale Verhoudingen..............................................13
Hoofdstuk 17: Bestuurlijke Organen en Toezicht.......................................14
Hoofdstuk 18: Decentralisatie en Autonomie............................................14
Hoofdstuk 19: Openbaarheid van Bestuur.................................................15
Hoofdstuk 20: Grondrechten en Vrijheden................................................16
25 meerkeuze zonder antwoorden............................................................16
25 waar/niet waar zonder antwoorden......................................................20
25 invulvragen zonder antwoorden...........................................................22
, Hoofdstuk 1: De Staat en Democratie
1. Welke drie elementen definiëren een staat?
Een staat wordt gekenmerkt door:
o Een grondgebied,
o Een volk,
o Een effectief gezag dat het hoogste gezag uitoefent over dat
grondgebied en volk.
2. Wat is de rol van internationale erkenning bij het vormen
van een staat?
Internationale erkenning is geen formele eis voor het bestaan van
een staat, maar het versterkt de rechtspositie van een staat, vooral
als deze wordt toegelaten tot de Verenigde Naties.
3. Welke twee problemen maken directe democratie in
moderne staten onhaalbaar?
o Besluiten kunnen niet redelijk tot stand komen in een
vergadering met miljoenen burgers.
o Bij grote aantallen deelnemers voelt niemand zich
verantwoordelijk voor de genomen besluiten.
4. Wat is de kern van de sociaalcontracttheorie van Rousseau?
De sociaalcontracttheorie stelt dat gezag voortkomt uit de vrijheid
van individuen, waarbij de beperkingen die door gezag worden
opgelegd, door de individuen zelf zijn geaccepteerd.
5. Waarom is de scheiding der machten van Montesquieu
belangrijk voor een democratische rechtsstaat?
De scheiding der machten (trias politica) verdeelt de macht in
wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht, wat
machtsmisbruik voorkomt.
Hoofdstuk 2: De Grondwet
6. Uit welk jaar stamt de huidige Grondwet van Nederland?
De Grondwet dateert uit 1815, maar de basis voor ons
parlementaire stelsel werd gelegd in de grondwetsherziening van
1848.
7. Wat wordt verstaan onder een ‘rigid constitution’, en is de
Nederlandse Grondwet als zodanig te beschouwen?