Scheepers, P., H. Tobi & H. Boeije (2016): Hfd. 1-5 & 9.
Handboek Academische vaardigheden Hoofdstukken 1-3
De Vocht, A.: Statistiek Syllabus, paragraaf 10.8 en H14
De oefenopdrachten SPSS: Het gaat hierbij om interpreteren van de uitkomsten, zoals die ook
in het hoorcollege zijn behandeld.
Oefenvragen voor het tentamen
De blauwe informatie komt uit de hoorcolleges
Rood komt uit de syllabus
, Hoofdstuk 1. Sociaal wetenschappelijk onderzoek
1.2 Sociaal wetenschappelijk onderzoek
Wetenschap = systematisch geheel van kennis en is theoretisch van aard = het gaat om
samenhangend geheel van uitspraken waarmee wordt geprobeerd om sociale verschijnselen te
beschrijven, te verklaren of te voorspellen.
Hiervoor moet er systematisch, dus planmatig te werk gegaan worden. → Gebeurt in
onderzoeksplan = aantal stappen die elke onderzoeker moet maken om tot een resultaat te
komen dat als bijdrage aan het systematisch geheel van kennis kan worden beschouwd.
Methodenleer = geheel van onderzoeksmethoden waarover de sociale wetenschappen
beschikken; het is een ‘leer’ omdat er innerlijke samenhang is en omdat men zich in die
methoden kan verdiepen en ze aan anderen kan overdragen.
Methodologie (is methodenleer en meer) = de wetenschap van sociaalwetenschappelijke
methoden; de procedures en werkwijzen, die moeten worden gebruikt om kennis te verwerven
en om de wetenschap vooruit te helpen.
Methoden = manieren van onderzoek doen. Methoden worden gebruikt om verschijnselen in de
werkelijkheid systematisch te analyseren en te vertalen naar wetenschap.
1.3 Wetenschap is communicatief onderzoek
Valorisatie = hiermee tonen wetenschappers aan dat hun wetenschappelijke inzichten ook van
belang zijn voor de maatschappij
Zender-boodschap-ontvanger model = klassiek model in communicatiewetenschap.
(Lasswell, 1948) Wie zegt Wat tegen Wie, Hoe en met Welk effect?
→ Kritiek: ordent vanuit zender perspectief, weinig aandacht voor ontvanger en de context van
de communicatie (context maatschappij en organisatie is in sociale wetenschappen juist
belangrijk). Betere omschrijving is: Wie zegt Wat tegen Wie, Hoe, met welk Effect, met welke
Terugkoppeling en in welke Context?
Als de ontvanger centraal staat, is het niet de vraag wat de boodschap met de ontvanger doet,
maar wat de ontvanger doet met de boodschap. McQuail (1987) onderscheidde vier functies
van de boodschap:
1. Boodschap als bron van informatie
2. Boodschap als vermaak
3. Boodschap als middel om de persoonlijke identiteit te versterken
4. Boodschap als voertuig voor sociale integratie en interactie
→ Informatie en vermaak zijn de bekendste vormen van het dankbaar gebruiken van de
boodschap (Uses and gratifications theory)
→ Echter, te maken met het selectieproces = dat gene wat jij nuttig vindt haal je uit de
informatie
1.4 Onderzoek in de media: media zijn de dragers van wetenschappelijke informatie gericht op
een breed publiek. Dit om kennis/inzichten te verschaffen, opinies te vormen of ter amusement.
1.5 De onderzoeker als professional: wetenschappelijke integriteit
Laatste jaren een aantal schandalen en dus onder vuur. Daarom regels opgesteld, de
mensenrechten. De eerste Universele Verklaring van de Rechten van de Mens was in 1948.
Het Belmont-rapport (1979) werd opgesteld door de National Commision for the Protection of
Human Subjects of Biomedical and Behavioral Research (uit 1974). Hier stonden drie
fundamentele ethische principes in:
1. Respect voor personen: draait om de autonomie van mensen en het recht op
zelfbeschikking; mensen in staat stellen tot instemmen met deelname (= informed consent)
2. Goed doen (‘beneficence’): risico’s voor deelnemers tot minimum beperken (eventueel
helemaal afzien van het onderzoek)