1. De bouw en functie van DNA
DNA bevat de informatie voor erfelijke eigenschappen
Genoom = het geheel aan erfelijke informatie in een cel van een organisme (al het DNA)
Meercellige organismen alle cellen hebben hetzelfde genoom
Plaatsen waar het DNA ligt:
- Celkern (alleen eukaryoten)
- Mitochondriën
- Chloroplasten (planten)
mtDNA = DNA in de mitochondriën
kernDNA = DNA in de celkern
Eukaryoten genoom:
- DNA in de celkern
- DNA in bepaalde organellen
Prokaryoten (bacteriën en archaea)
- Geen celkern
- DNA vormt een cirkel
- DNA ligt los in de cel
- Sommige bevatten plasmiden = korte stukjes circulair DNA
Ieder chromosoom bevat een DNA-molecuul
DNA-molecuul = een nucleïnezuur dat bestaat uit 2 ketens van aan elkaar gekoppelde
nucleotiden
Celkern heet ook nucleus
Nucleïnezuren in:
- Celkern
- Cytoplasma
Helixstructuur = 2 ketens in een DNA-molecuul die in een dubbele spiraal om elkaar heen
liggen
Basenparing = 2 nucleotiden worden aan elkaar verbonden
- A met T (Adenine en Thymine)
- G met C (Guanine en Cytosine
Chromosoom bevat genen
1
, Gen = bevat informatie voor de synthese van een of meer eiwitten
DNA-sequentie = de volgorde van de 4 stikstofbasen. Het bepaald welk eiwit wordt
gesynthetiseerd
Alleen = verschillende varianten die er van een gen kunnen voorkomen
Bij eukaryoten bestaat maar een klein deel van het DNA uit genen
Niet-coderend DNA = het overige DNA dat niet codeert voor eiwitten
2. DNA-replicatie
DNA-replicatie is nodig voor de vorming van nieuwe cellen
Vindt plaats in de S-fase van de celcyclus dochtercellen krijgen bij mitose hetzelfde DNA
als de moedercel
DNA-replicatie:
1. Het verbreken van verbindingen tussen de basenparen van een DNA-molecuul
2. Helixstructuur verdwijnt
3. De 2 strengen van het DNA-molecuul gaan uit elkaar
4. In het kernplasma komen vrije nucleotiden voor
5. Het enzym polymerase schuift langs een enkelvoudige keten en verbindt de
nucleotiden aan de vrijgekomen basen in het DNA-molecuul
6. Er worden 2 nucleotidenketens gevormd, aan elke oude keten 1
7. Door de vaste basenparing ontstaan 2 identieke DNA-moleculen, deze nemen weer
de helixstructuur aan
Replicatie vindt langs het gehele DNA-molecuul plaats, maar niet bij het centromeer de
verbindingen worden hier nog niet verbroken
Chromosoom bestaan uit 2 chromatiden
Mitose in Binas
3. Eiwitsynthese
Ribosomen bevinden zich in het cytoplasma
RNA is het molecuul dat de code van een gen overbrengt naar de ribosomen in het
cytoplasma
RNA = bestaat uit 1 keten van nucleotiden die ribose bevatten in plaats van desoxyribose
RNA-nucleotide bevat uracil (U) in plaats van thymine (T)
RNA wordt in de celkern gevormd langs delen van het DNA-molecuul
2