Engels grammatica:
Werkwoorden:
Present continuous:
Gebruik:
- Wanneer een persoon, dier of ding NU iets doet.
- Wanneer iets is gestart in het verleden en het nog niet afgelopen is.
- Wanneer iets gebeurt in de nabije toekomst (de toekomst die dichtbij is)
Vorm: am/is/are +ww + -ing
Voorbeeld:
- I am playing the guitar.
- They are shopping.
- He is driving at this moment.
Signaalwoorden:
now- right now- at this moment- at the moment- currently- as we speak- at present- this afternoon
Present simple:
Gebruik:
- Bij feiten
- Bij gewoontes
- dingen die je altijd/nooit/regelmatig doet
Voorbeelden:
- Water boils at 100 degrees Celsius.
- Sophie and Jason play the guitar together.
- I always walk to school.
Bij vragen en ontkenningen gebruik je do of does + hele werkwoord.
Voorbeeld: Does he often play football?
Vorm: Stam + s bij he/she/it
Signaalwoorden:
Often- always- never- ever- usually- sometimes- seldom- every (morning/Monday/day)- once a week-
on Friday(s)- at ten o’clock- in the morning(s)
, Present perfect:
Gebruik:
Als iets in het verleden begonnen is en nu nog steeds bezig is of nog steeds effect heeft
Vorm: has/have + voltooid deelwoord
Voorbeelden:
- I have lived in Amsterdam for 10 years.
- We have built a house.
Signaalwoorden:
for- yet- never- ever- just- already- since- so- still
FYNE JASSS
Past simple:
Gebruik:
- Wanneer iets in het verleden heeft plaats gevonden
- Bij een stelling over het verleden
- Bij twee of meer acties die elkaar opvolgen gebruik je voor beide de past stimple
Vorm:
1. Bij regelmatige werkwoorden -ed
2. Onregelmatige werkwoorden hebben een eigen vorm
Bij vragen of ontkenning gebruik je het hulpwerkwoord did. Je krijgt geen -ed achter het
werkwoord.
Voorbeelden:
- We walked to school yesterday.
- Aila was a beautifull baby.
- Melanie stood up, walked to the door and left.
- Senna didn’t walk to school yesterday/ Did Senna walk to school yesterday?
Signaalwoorden:
Yesterday- in…(jaartal)- ago- once- the other week/day- that day- earlier- last
year/summer/Wednesday
Werkwoorden:
Present continuous:
Gebruik:
- Wanneer een persoon, dier of ding NU iets doet.
- Wanneer iets is gestart in het verleden en het nog niet afgelopen is.
- Wanneer iets gebeurt in de nabije toekomst (de toekomst die dichtbij is)
Vorm: am/is/are +ww + -ing
Voorbeeld:
- I am playing the guitar.
- They are shopping.
- He is driving at this moment.
Signaalwoorden:
now- right now- at this moment- at the moment- currently- as we speak- at present- this afternoon
Present simple:
Gebruik:
- Bij feiten
- Bij gewoontes
- dingen die je altijd/nooit/regelmatig doet
Voorbeelden:
- Water boils at 100 degrees Celsius.
- Sophie and Jason play the guitar together.
- I always walk to school.
Bij vragen en ontkenningen gebruik je do of does + hele werkwoord.
Voorbeeld: Does he often play football?
Vorm: Stam + s bij he/she/it
Signaalwoorden:
Often- always- never- ever- usually- sometimes- seldom- every (morning/Monday/day)- once a week-
on Friday(s)- at ten o’clock- in the morning(s)
, Present perfect:
Gebruik:
Als iets in het verleden begonnen is en nu nog steeds bezig is of nog steeds effect heeft
Vorm: has/have + voltooid deelwoord
Voorbeelden:
- I have lived in Amsterdam for 10 years.
- We have built a house.
Signaalwoorden:
for- yet- never- ever- just- already- since- so- still
FYNE JASSS
Past simple:
Gebruik:
- Wanneer iets in het verleden heeft plaats gevonden
- Bij een stelling over het verleden
- Bij twee of meer acties die elkaar opvolgen gebruik je voor beide de past stimple
Vorm:
1. Bij regelmatige werkwoorden -ed
2. Onregelmatige werkwoorden hebben een eigen vorm
Bij vragen of ontkenning gebruik je het hulpwerkwoord did. Je krijgt geen -ed achter het
werkwoord.
Voorbeelden:
- We walked to school yesterday.
- Aila was a beautifull baby.
- Melanie stood up, walked to the door and left.
- Senna didn’t walk to school yesterday/ Did Senna walk to school yesterday?
Signaalwoorden:
Yesterday- in…(jaartal)- ago- once- the other week/day- that day- earlier- last
year/summer/Wednesday