Hoofdstuk 3.1 – In de voetsporen van Bladergroen …
Bladergroen was de eerste vrouwelijke hoogleraar orthopedagogiek in Nederland. Ze was er sterk
van overtuigd dat bewegen essentieel is voor de ontwikkeling. Zo legde zij een relatie tussen
motoriek en cognitie bij kinderen met ontwikkelingsproblemen. Ze stelde dat een achterstand in de
motorische ontwikkeling en ruimtelijke ordening mogelijk kon leiden tot leerproblemen. Kortom:
bewegen is van levensbelang voor kinderen en volwassenen.
Vlaskamp was het grotendeels eens met Bladergroen en legde de relatie met personen met een
(Z)EVMB. Zij gaat ervan uit dat het bewegen ook voor hen van groot belang is. Bewegen is leuk en
geeft plezier en bevordert de lichamelijke en geestelijke gezondheid en de kwaliteit van bestaan van
mensen met een verstandelijke beperking. Het is bewezen dat wanneer personen met (Z)EVMB meer
bewegen dit het cognitief functioneren verbeterd en aanwezige gedragsproblemen, angst, depressie
en slaapproblemen afnemen. Daarnaast stimuleert bewegen de sociale en emotionele ontwikkeling.
Mensen met een (Z)EMVB bewegen over het algemeen echter veel minder. Hoe ernstiger de
beperking, hoe minder iemand beweegt. Dit wordt echter ook beïnvloed door de omgevingsfactoren.
Indien de omgeving veel mogelijkheden/hulpmiddelen heeft, kan iemand meer bewegen dan
wanneer dit er niet is. Over het algemeen is het ondersteuningsaanbod voor deze groep echter nog
niet heel goed. Er wordt wel veel georganiseerd, maar dit is niet genoeg gericht op motorische
activering.
Het onderzoek
In het boek wordt een onderzoek beschreven waarin onderzocht wordt wat er wel allemaal gedaan
wordt om beweging te stimuleren bij mensen met een (Z)EVMB, hoe de motorische ontwikkeling
verloopt en naar de effecten van bewegingsgeoriënteerde interventies. De resultaten hiervan zullen
hieronder kort omschreven worden.
Frequentie van bewegen
Een persoon met een (Z)EVMB krijgt gemiddeld per dag 1,5 activiteit aangeboden die gericht is op
motorische activering. Gemiddeld duurt deze activiteit 45 minuten. Personen op een dagbesteding
worden gemiddeld het vaakst verplaats (en dus bewegen) en krijgen het vaakst een motorische
activiteit aangeboden.
Uit het onderzoek bleek dat hoe ouder de persoon met (Z)EVMB is, hoe minder deze motorische
activiteiten aangeboden krijgt. Hetzelfde geldt voor het aantal transfers (verplaatsingen); hoe ouder
de persoon, hoe minder transfers er plaats vinden. Bovendien is er een relatie tussen het aantal
transfers en de tijd. In het weekend is er minder sprake van transfers dan door de weeks. Dit is
echter juist omgekeerd voor mensen die wonen in een zorginstelling. Zij bewegen juist meer in het
weekend.
Motorische ontwikkeling
De motorische ontwikkeling bij personen met een beperking is sterk vertraagd, vaak al vanaf de
eerste maanden na de geboorte. Hoe ernstiger de beperking, hoe vertraagder de ontwikkeling.