Hersenen & Gedrag – Samenvatting
Hersenwerk H1,3,4,6,7
Inhoudsopgave
B1 – Introductie...................................................................................................... 2
B2 – Werking en opbouw van het brein..................................................................3
B3 – Werking en opbouw van het brein (vervolg)...................................................6
B4 – Visuele waarneming........................................................................................ 9
B5 – Emoties......................................................................................................... 11
B6 – Taal............................................................................................................... 13
1
, B1 – Introductie
Hersenwerk H3
Nature <-> Nurture
(aangeboren) <-> (aangeleerd)
Neuropsychologie= breinfuncties en de relatie van gedrag
- Biologische psychologie (nature): hersenen belangrijkste orgaan,
virussen, erfelijk DNA
- Evolutionaire psychologie: natuurlijke & seksuele selectie, adaptaties
Natuurlijke populaties kunnen in theorie blijven groeien, maar natuurlijke
selectie (Darwin) of ‘survival of the fittest’ houdt dit tegen:
Door een beperkte hoeveelheid hulpbronnen kunnen niet elke
nakomelingen aan voldoende voedsel, zuurstof, warmte, etc. komen hier
is competitie om;
De dieren die het best aangepast zijn aan hun natuurlijke omgeving,
kunnen gemakkelijker overleven (voedsel, verdedigen, bestand tegen
parasieten, etc.);
Meer hulpbronnen betekent meer gezonde nakomelingen kunnen
produceren;
Deze nakomelingen lijken op hun ouders en zullen dus ook beter
aangepast zijn;
Individuen die dus minder goed aan de omgeving aangepast zijn = minder
nakomelingen produceren = hun ‘mindere’ kenmerken worden aan minder
nakomelingen doorgegeven
Adaptaties = de aanpassingen van organismen om zich aan de omgeving te
laten aanpassen. Deze zijn complex, stapsgewijs automatisch en hebben een
duidelijke functie.
Massive modularity hypothesis = het ‘Zwitserse zakmes’ dat representeert
dat ons brein/gedragsmogelijkheden ondanks de (theoretisch) oneindige
mogelijkheden worden gereduceerd tot een beperkt aantal acties.
Bepaalde kenmerken, hoe onhandig ook, doen het goed bij het andere geslacht
en worden toch doorgegeven/overleefd (kosten wegen op tegen baten), dit is
seksuele selectie:
Bevoordeelt eigenschappen die gunstig zijn voor paring
Seksueel dimorfisme = seksuele selectie heeft meer invloed op uiterlijk
en gedrag van mannetjes dan vrouwtjes (heeft te maken met tijd en
energie die beide seksen in nageslacht stoppen: er zijn veel meer M
beschikbaar dan V die langer dragen/opvoeden)
Na Darwin:
Meer inzicht in erfelijkheid (genen, DNA)
Ethologie = bestudering van de adaptieve waarde van diergedrag
Imprinting = snel leerproces (genetisch geprogrammeerd) waarbij vroege
sociale interactie de basis vormt van gedrag van jongen (jonge vogels
volgen het eerst bewegende object wat ze zien)
2