Gedrag : Alles wat een dier of mens doet of nalaat.
Prikkels : Veranderingen in de omgeving die het gedrag van mens en dier kan beïnvloeden.
Ritueel gedrag : Gedrag dat bedoeld is om spanningen te verminderen of te voorkomen.
Persoonlijke ruimte : Hoe ver een soortgenoot mag naderen zonder dat hij zich bedreigt
voelt.
Signalen : Lichaamstaal en taal van het persoon waarmee hij probeert een soortgenoot iets
duidelijk te maken.
Rangorde : Het geeft de plaats aan van een bepaalt dier in een groep , je hebt dominante
dieren en ondergeschikten .
Mini – samenvatting
Signalen in een vaste volgorde vormen een herkenbaar ritueel. De persoonlijke ruimte
bepaalt hoe ver soortgenoten elkaar kunnen benaderen zonder dat ze zich gedreigd voelen.
Mensen en dieren gebruiken signalen om onderlinge rangorde te bepalen. Dit
vergemakkelijkt de taakverdeling.
Territorium : gebied waarin één of meer dieren van een soort voorkomen en wat ze
verdedigen tegen soortgenoten.
Geluidssignalen : een signaal voor een ander soortgenoot die zij kunnen horen zodat ze
weten dat ze een ander zijn gebied inkomen.
Geursignalen : een signaal in de vorm van een geur wat van urine of ontlasting kan bestaan
wat het dier aan de uiteinden van zijn territorium legt waardoor een soortgenoot weet dat
hij een ander zijn gebied binnenkomt.
Baltsgedrag : ritueel gedrag ter voorbereiding van een paring.
Dreiggedrag : vertonen van een agressieve houding waarmee ze aangeven wie de baas is.
Mini – samenvatting
Mannelijke dieren geven hun territorium aan met geluid- of geursignalen. Baltsgedrag leidt
een paring in. Met dreiggedrag proberen zij indringers buiten hun territorium te houden.
1.2 prikkels