Privaatrecht samenvatting boek hoofdstuk 4: verbintenissenrecht – de
onrechtmatige daad
Elke handeling met een GEWILD juridisch gevolg (rechtsgevolg) is een
rechtshandeling.
Feitelijke handeling is een handeling waarbij het rechtsgevolg niet per se
beoogd is.
Een daad is onrechtmatig wanneer zich een van de volgende drie
verschijnselen heeft voorgedaan (art. 6:162 BW):
1. Er is een inbreuk op een recht.
2. Er kan worden gewezen op een doen of nalaten in strijd met een wettelijke
plicht.
3. Er is sprake van een schending van een zorgvuldigheidsnorm
(ongeschreven recht).
Van deze drie is de laatste de belangrijkste. Veelvuldig worden juridische
procedures gevoerd met als inzet dat de wederpartij een zorgvuldigheidsnorm
heeft geschonden.
Rechtsgronden schadevergoeding:
Op grond van overeenkomst
Op grond van de wet
- Onrechtmatige daad
- Rechtmatige daad
Je moet echter meer stellen en
bewijzen dan de onrechtmatigheid
van de daad om ook met een
succes schadevergoeding te
kunnen vorderen. Daarvoor moet
eveneens het volgende worden
aangetoond:
De daad moet de dader kunnen worden toegerekend: toerekening kan
plaatsvinden op grond van schuldaansprakelijkheid (er is sprake van
schuld) of op grond van risicoaansprakelijkheid (art. 6:162 lid 3 BW).
Vervolgens moet schade worden aangetoond; deze kan vermogensschade
en ander nadeel (immateriële schade) omvatten.
Ten slotte moet causaal verband worden bewezen tussen de
onrechtmatige daad en de schade: de laatste moet het gevolg zijn van de
eerste. Op dit terrein wordt de afgelopen jaren de vraag welke schade
redelijkerwijs was te voorzien (adequatieleer) steeds meer vervangen door
de vraag welke schade redelijkerwijs aan de dader valt toe te rekeningen
(‘toerekenen naar redelijkheid’).
->> Oftewel, de gebeurtenis heeft directe gevolgen gehad op de schade.
Als dit alles vaststaat, betekent dit nog niet automatisch dat de eiser zijn schade
op grond van een onrechtmatige daad vergoed krijgt. De schadetoebrenger kan
zich namelijk nog op een tweetal verweermiddelen beroepen. Ten eerste kan hij
een rechtvaardigingsgrond (bijv. overmacht of noodweer) aanvoeren. Ten
tweede kan hij een beroep doen op het relativiteitsvereiste (Schutz-norm) (art.
6:163 BW). Bij dit laatste verweermiddel stelt de gedaagde dat de geschonden
onrechtmatige daad
Elke handeling met een GEWILD juridisch gevolg (rechtsgevolg) is een
rechtshandeling.
Feitelijke handeling is een handeling waarbij het rechtsgevolg niet per se
beoogd is.
Een daad is onrechtmatig wanneer zich een van de volgende drie
verschijnselen heeft voorgedaan (art. 6:162 BW):
1. Er is een inbreuk op een recht.
2. Er kan worden gewezen op een doen of nalaten in strijd met een wettelijke
plicht.
3. Er is sprake van een schending van een zorgvuldigheidsnorm
(ongeschreven recht).
Van deze drie is de laatste de belangrijkste. Veelvuldig worden juridische
procedures gevoerd met als inzet dat de wederpartij een zorgvuldigheidsnorm
heeft geschonden.
Rechtsgronden schadevergoeding:
Op grond van overeenkomst
Op grond van de wet
- Onrechtmatige daad
- Rechtmatige daad
Je moet echter meer stellen en
bewijzen dan de onrechtmatigheid
van de daad om ook met een
succes schadevergoeding te
kunnen vorderen. Daarvoor moet
eveneens het volgende worden
aangetoond:
De daad moet de dader kunnen worden toegerekend: toerekening kan
plaatsvinden op grond van schuldaansprakelijkheid (er is sprake van
schuld) of op grond van risicoaansprakelijkheid (art. 6:162 lid 3 BW).
Vervolgens moet schade worden aangetoond; deze kan vermogensschade
en ander nadeel (immateriële schade) omvatten.
Ten slotte moet causaal verband worden bewezen tussen de
onrechtmatige daad en de schade: de laatste moet het gevolg zijn van de
eerste. Op dit terrein wordt de afgelopen jaren de vraag welke schade
redelijkerwijs was te voorzien (adequatieleer) steeds meer vervangen door
de vraag welke schade redelijkerwijs aan de dader valt toe te rekeningen
(‘toerekenen naar redelijkheid’).
->> Oftewel, de gebeurtenis heeft directe gevolgen gehad op de schade.
Als dit alles vaststaat, betekent dit nog niet automatisch dat de eiser zijn schade
op grond van een onrechtmatige daad vergoed krijgt. De schadetoebrenger kan
zich namelijk nog op een tweetal verweermiddelen beroepen. Ten eerste kan hij
een rechtvaardigingsgrond (bijv. overmacht of noodweer) aanvoeren. Ten
tweede kan hij een beroep doen op het relativiteitsvereiste (Schutz-norm) (art.
6:163 BW). Bij dit laatste verweermiddel stelt de gedaagde dat de geschonden