Samenvatting artikelen BO
voor VK2.2BO
, tvalmkerk – stuvia.nl
Toetsstof voor VK2.2BO
LA.1 Bewegingsgedrag inschatten
- Werkboek bewegingsonderwijs, VO – ‘Van een gekozen relationeel bewegingsconcept naar
het bijpassend ordeningscriterium ‘Tijd, tempo en richting’’.
- Chris Hazelebach – ‘Kijk op bewegen’.
LA.2 Bewegingsgedrag gekoppeld aan leerlijnen en bewegingsproblematiek
- Berry van Iersel & Frank van der Stege – ‘Het organiseren/aanbieden van
bewegingsactiviteiten bij kleuters’.
- Bewegingsonderwijs in het speellokaal – ‘Hoofdstuk 2: Lesbedoelingen’.
- Frank van der Stege – ‘Kindvriendelijk observeren bij bewegingsonderwijs’.
LA.3 Doorgaande leerlijnen Bewegingsonderwijs van peuterspeelzaal t/m VO
- A. ten Brinke – ‘Het vakconcept: bekwaam maken voor deelname aan de bewegingscultuur’.
- Bewegingsonderwijs in het speellokaal – ‘Hoofdstuk 2: Lesbedoelingen’. (Zie LA.2!)
- Bewegingsonderwijs in het speellokaal – ‘Hoofdstuk 4: Planning’.
LA.4 Doelstellingen, leerlingvolgsystemen en motorische testen
- M. Waal – ‘Een leerlingvolgsysteem is iets anders dan een motoriektest!’
- Chris Hazelebach & Chris Mooij – ‘EOS 2004: Minimum leerdoelen en leerlingvolgsystemen’.
- Z.N. – ‘Overzicht leerlingvolgsystemen bewegingsonderwijs breed’.
- Kijk op Ontwikkeling – ‘Grof motorische mijlpalen van 2 tot 13 jaar’.
LA.5 De zorgleerling en de hulpverlening (MRT en kinderfysiotherapie)
- Dyspraxia foundation – ‘Dyspraxia at a glance…’.
- Femke van Abswoude & John van der Kamp – ‘Meedoen met gym: plezier en succes
stimuleren door op maat motorisch te leren’.
- Chris Hazelebach & Chris Mooij – ‘Zorg voor de zwakke beweger’.
- CHE – ‘Motorische Remedial Teaching (MRT) op de Prins Bernhardschool’.
- Platform MRT KVLO – ‘Motorische Remedial Teaching (MRT)’.
- CHE – ‘Wat doet de kinderfysiotherapeut?’.
, tvalmkerk – stuvia.nl
LA 1:
Van een gekozen relationeel bewegingsconcept naar het bijpassend ordeningscriterium ‘Tijd, tempo,
richting’.
Binnen het bewegingsonderwijs is gezocht naar een herordening van de activiteiten vanuit het
onderweg (het doen zelf) als belangrijk ordeningscriterium. Met het aangeven van het
betekenisgebied en de hoofdbetekenis zeggen we ook iets over het onderweg en niet zozeer over
een eindvorm. Je moet kijken of en hoe de leerlingen de hoofdbetekenis realiseren en naar
aanleiding daarvan breng je veranderingen aan.
We kunnen wel uitspaken doen over volgorde, maar noch het eindpunt ligt vast, noch de te volgen
route. Wat wel vastligt is het vertrekpunt, de gekozen bols. Deze introductiebasis (= leervoorstel en
arrangement) moet zo zijn, dat de hoofdbetekenis door iedereen gerealiseerd kan worden.
Eerste vereisten voor een bols is dat de hoofdbetekenis door alle leerlingen op te roepen is. Alle
wijzigingen van arrangement zijn erop gericht dat de leerlingen de hoofdbetekenis kunnen
realiseren. Die opmerkingen betreffen altijd drie zaken:
1. Tempo -> wisselingen
2. Richting -> veranderingen
3. Tijd/moment.
Ook moet een bols aan twee andere criteria voldoen:
1. Oproepbaarheid -> hier wordt aan voldaan als in een bols de hoofdbetekenis door alle
leerlingen opgeroepen kan worden.
2. Uitbouwbaarheid -> hier wordt aan voldaan als in een bols het verplaatsen opnieuw op een
ander niveau tot probleem kan worden gemaakt, als dan niet d.m.v. arrangements- of
leervoorstelwijzigingen.
Bewegingsonderwijs is een groepsgebeuren. Ze zien elkaar bewegen en zien ook, dat ze in bewegen
van elkaar verschillen. Kom je te veel tegemoet aan de rivaliserende kinderen in een groep, dan is het
gevaar aanwezig dat binnen korte tijd ongeveer de heeft van de groep niet meer aan de bak komt en
het dan af laat weten. Sommige leerlingen gaan zich verstoppen en onttrekken zich aan het nemen
van initiatieven. Initiatief nemen en dan fouten maken is in een rivaliserende omgeving bedreigender
dan niets doen. Een sfeer van gezamenlijkheid is het best om zoveel zelfbewustzijn te krijgen dat je
fouten durft te maken. Om dit te bereiken is het belangrijk om leerlingen te leren in te spelen op
andermans mogelijkheden en beperkingen m.b.t. het realiseren van motorische betekenissen. Het
kan verstandig zijn om vooral activiteiten te kiezen waarbij:
- Geen sprake is van verschillend belang.
- Binnen één bols op verschillende niveaus bewogen kan worden.
- Grote verschillen in macht voorkomen kunnen worden.
- In kleine groepjes gewerkt kan worden.
Kijk op bewegen – Chris Hazelebach
De CALO (Chr. Academie voor lichamelijke opvoeding) heeft in de loop der jaren een eigen theorie
ontwikkeld over ‘hoe je naar bewegende mensen in een beïnvloedingscontext’ kunt kijken. Deze
theorie wordt uitgelegd aan de hand van een eenvoudige kijkwijzer. Hierin staan drie factoren
centraal:
- Persoon (de mens)
- Omgeving (de wereld)
- Activiteit