Samenvatting Regie & Management
Blok A:
Organisaties hebben de volgende kenmerken:
1. Samenwerking door mensen.
2. Gemeenschappelijk doel.
3. De organisatie voort te laten bestaan.
Verschillende betekenissen van het begrip organisatie:
1. Functioneel: het effectief op elkaar afstemmen van activiteiten. Bv de organisatie
van een feest door een paar mensen.
2. Institutioneel: een organisatie als instituut met een bepaalde naam en locatie. Bv de
organisatie Philips met haar hoofdkantoor in Amsterdam.
3. Instrumenteel: de manier waarop men de zaak geregeld heeft in een organisatie.
Daarbij gaat het om de manier waarop men de taken verdeeld heeft, hoe men zaken
afstemt, welke afdelingen men gecreëerd heeft en dergelijke.
Organisatie: een menselijke samenwerkingsband dat doelgericht en blijvend is.
Bedrijf: kan een organisatie zijn en maken goederen en/of diensten om op de afzetmarkt te
verkopen.
Onderneming: bedrijven met een winstoogmerk.
Input → throughput → output
, Organisatiecultuur= de houdingen van mensen en hoe zij zich gedragen en presteren in
organisaties. De combinatie van houding, waarden, overtuigingen en aannames, normen die
richting en energie geven aan wat mensen dagelijks doen is hoe ze dingen in organisaties
doen. Belangrijk bij de vorming van de cultuur van een organisatie is wat mensen zien, hun
perceptie in hun fysieke werkomgeving.
De organisatiecultuur beïnvloedt het functioneren van een organisatie op 3 manieren:
1. Samen binden: zorgen voor cohesie.
2. Coördineren: gedrag wordt voorspelbaar.
3. Richting geven: duidelijkheid over wat belangrijk is en wat niet.
→ Jargon, kleding logo
→ (+verhalen) Voorbeeldfiguren,
goede/minder goede anekdotes
→ (+tradities) Groeten, op tijd
komen, samen lunchen.
→ (+ normen) Geschreven en
ongeschreven regels over gewenst en
ongewenst gedrag.
Cultuurdimensies van
Hofstede
Blok A:
Organisaties hebben de volgende kenmerken:
1. Samenwerking door mensen.
2. Gemeenschappelijk doel.
3. De organisatie voort te laten bestaan.
Verschillende betekenissen van het begrip organisatie:
1. Functioneel: het effectief op elkaar afstemmen van activiteiten. Bv de organisatie
van een feest door een paar mensen.
2. Institutioneel: een organisatie als instituut met een bepaalde naam en locatie. Bv de
organisatie Philips met haar hoofdkantoor in Amsterdam.
3. Instrumenteel: de manier waarop men de zaak geregeld heeft in een organisatie.
Daarbij gaat het om de manier waarop men de taken verdeeld heeft, hoe men zaken
afstemt, welke afdelingen men gecreëerd heeft en dergelijke.
Organisatie: een menselijke samenwerkingsband dat doelgericht en blijvend is.
Bedrijf: kan een organisatie zijn en maken goederen en/of diensten om op de afzetmarkt te
verkopen.
Onderneming: bedrijven met een winstoogmerk.
Input → throughput → output
, Organisatiecultuur= de houdingen van mensen en hoe zij zich gedragen en presteren in
organisaties. De combinatie van houding, waarden, overtuigingen en aannames, normen die
richting en energie geven aan wat mensen dagelijks doen is hoe ze dingen in organisaties
doen. Belangrijk bij de vorming van de cultuur van een organisatie is wat mensen zien, hun
perceptie in hun fysieke werkomgeving.
De organisatiecultuur beïnvloedt het functioneren van een organisatie op 3 manieren:
1. Samen binden: zorgen voor cohesie.
2. Coördineren: gedrag wordt voorspelbaar.
3. Richting geven: duidelijkheid over wat belangrijk is en wat niet.
→ Jargon, kleding logo
→ (+verhalen) Voorbeeldfiguren,
goede/minder goede anekdotes
→ (+tradities) Groeten, op tijd
komen, samen lunchen.
→ (+ normen) Geschreven en
ongeschreven regels over gewenst en
ongewenst gedrag.
Cultuurdimensies van
Hofstede