Samenvatting Leerdoelen omgevingsrecht milieu K4

Leerdoelen omgevingsrecht- milieu K4
Week 1

De student kan aangeven wat belangrijke begrippen, regels en beginselen van het
omgevingsrecht inhouden en de betekenis hiervan uitleggen.
Wat is omgevingsrecht?
‘Het recht dat betrekking heeft op de ordening en bescherming van de fysieke leefomgeving.’

Ordening Ruimte
Bescherming Milieu
Fysieke leefomgeving De natuurlijke leefomgeving van de mens, dier
en plant.
Voorbeeld: milieu, natuur, landschappelijke en
cultuurhistorische waarden.

Het omgevingsrecht kent twee sporen, namelijk (1) bescherming en (2) ruimtelijke ordening.




Het belangrijkste instrument in het omgevingsrecht in de omgevingsvergunning.

Omgevingsvergunning= de omgevingsvergunning is één geïntegreerde vergunning voor
meerdere plaatsgebonden activiteiten.
 Eén loket
 Eén vergunningaanvraag
 Eén bevoegd gezag
 Eén procedure (behandeling aanvraag)
 Eén procedure (rechtsbescherming)

Er is nu slechts één omgevingsvergunning (met verschillende activiteiten) nodig die met één
voorbereidingsprocedure wordt voorbereid en waarvoor één bevoegd gezag bevoegd is: de
omgevingsvergunning. De wet die dat regelt, is de Wabo.

Activiteiten (art. 2.1 en 2.2 Wabo)

Art. 2.1 Wabo Voor activiteiten zoals genoemd in art. 2.1 Wabo
moet je een omgevingsvergunning hebben om
een bepaalde activiteit uit te voeren.
Art. 2.2 Wabo Voor activiteiten zoals genoemd in art. 2.2 Wabo
heb je alleen een omgevingsvergunning nodig
wanneer dit in de lokale verordening staat
aangegeven.

Beginselen
Aan het omgevingsrecht liggen beginselen (of uitgangspunten) ten grondslag. De belangrijkste
beginselen van het omgevingsrecht zijn:

, 1. Voorzorgsbeginsel
Het voorzorgsbeginsel houdt in dat men niet moet wachten met het nemen van maatregelen ter
bescherming van het milieu en de natuur tot de gevolgen van bepaalde handelingen volstrekt duidelijk
zijn. Ook wanneer nog niet volkomen zeker is dat bepaalde gevolgen zich zullen voorzien, maar er wel
sterke aanwijzingen zijn voor die gevolgen, moeten preventieve maatregelen worden genomen. Ook
als je twijfelt, neem je maatregelen. Je gaat uit van het ergste scenario.

2. Preventiebeginsel
Het preventiebeginsel hangt nauw samen met het voorzorgsbeginsel. Het verschil tussen het
voorzorgsbeginsel en preventiebeginsel is dat je bij het preventiebeginsel al weet wat de gevolgen zijn
van een bepaalde situatie. Je gaat maatregelen treffen om deze nadelige gevolgen te voorkomen. Bij
voorzorgsmaatregel ben je niet zeker over de gevolgen, maar bij het preventiebeginsel dus wel.

3. Bestrijding aan de bron
Milieubeschermende maatregelen kunnen het beste worden gericht op de bron van de verontreiniging
in plaats van de ontvanger van de verontreiniging.

4. Vervuiler betaalt
De vervuiler is verantwoordelijk voor de kosten die gemoeid zijn met het voorkomen of beperken van
de door hem veroorzaakte verontreiniging. Die kosten moeten niet door de gehele gemeenschap
worden gedragen. Allerlei financiële instrumenten, zoals milieuheffingen, en regels voor
aansprakelijkheden voor verontreiniging van het milieu of de natuur voor degene die bepaalde
gevaarlijke handelingen verrichten, zijn op dit beginsel gebaseerd.

5. Stand-stillbeginsel
De gevallen waarin de feitelijk bestaande omgevingskwaliteit beter is dan de omgevingskwaliteit die
wordt voorgeschreven, de feitelijk bestaande omgevingskwaliteit als norm geldt. Wanneer dat niet het
geval zou zijn, zou de bestaande kwaliteit kunnen verslechteren als gevolg van normopvulling.


De student kan in een bestuursrechtelijke casus beoordelen voor welke activiteiten een
omgevingsvergunning op grond van de Wabo aangevraagd dient te worden.
Op grond van art. 2.1 Wabo moet je altijd voor deze activiteiten een omgevingsvergunning hebben.
Op grond van art. 2.2 Wabo moet je alleen een omgevingsvergunning hebben als het in de lokale
verordening aangegeven staat dat je voor een bepaalde activiteit een vergunning nodig hebt. Per
gemeente verschilt het of je wel of geen vergunning nodig hebt. Kijk dus per gemeente wat er gezegd
wordt over een vergunning voor een bepaalde activiteit.

De student kan in eigen woorden het begrip ‘gefaseerde vergunningverlening’ uitleggen aan
de hand van een voorbeeld.
Gefaseerde vergunning (art. 2.5 Wabo)
De Wabo kent ook de mogelijkheid van gefaseerde vergunningverlening (art. 2.5 Wabo). Een
gefaseerde vergunningaanvraag kan alleen plaatsvinden op verzoek van de vergunningaanvrager.
Een gefaseerde vergunningaanvraag geldt voor alle vergunningen. Het geldt dus voor vergunningen
die onlosmakelijk en niet-onlosmakelijk zijn.

De gefaseerde vergunning staat in art. 2.5 Wabo. Je knipt als het ware de aanvraag in twee stukken.
Je gaat bij fase 1 de eerste vergunning aanvragen. Wanneer je toestemming hebt gekregen bij fase 1,
ga je naar fase 2. Er is nog geen besluit, dus je hebt nog geen vergunning van fase 1. Je hebt als het
ware toestemming gekregen om naar fase 2 te gaan. Bij fase 2 ga je de volgende vergunning
aanvragen. Als je daar ook toestemming hebt gekregen, heb je één omgevingsvergunning in plaats
van verschillende toestemmingsbesluiten, één procedure dat leidt tot één besluit en daartegen één
procedure voor rechtsbescherming kan worden gevolgd. De besluiten van fase 1 en 2 vormen samen
de omgevingsvergunning.

De student kan aangeven wat belangrijke procedures in het omgevingsrecht inhouden.
Procedure omgevingsvergunning
De Wabo kent twee voorbereidingsprocedures voor de totstandkoming van de omgevingsvergunning,
namelijk: