Onderzoeksmethodologie
Kenniservaring & Empirische cyclus
Verwerven van kennis:
Kan d.m.v.: beschrijven, ordenen, registreren, begrijpen, verklaren
Kan hiermee: voorspellen, beheersen, beïnvloeden
Wetenschapsfilosofische stromingen:
(Geven richting aan hoe je het beste onderzoek kan doen)
Metafysica
- Vooral/enkel nadenken, filosoferen over aard van werkelijkheid, niet toetsbaar, geen
empirie/verzameling van feitelijke data
Prepositivisme
- Empirisch, maar slechts beschrijvend en observerend, voorloper positivisme
Positivisme
- ‘alle kennis dient empirisch gefundeerd te zijn’
- ‘sociale wereld kan net als natuurlijke wereld bestudeerd worden’
- Nadruk op voorspellen en ingrijpen (niet alleen beschrijven), weinig ruimte voor interpretatie
- Streven naar algemene causale (oorzaak-gevolg relaties) wetten
Constructivisme
Tegenreactie positivisme, vinden dat positivisten:
o Ontmenselijken
o Opdringerig en onnauwkeurig
o Vereenvoudigend en deterministisch
Perspectief deelnemer centraal; onderzoek naar mensen, eigen meningen en perspectieven;
iedereen ervaart werkelijkheid anders en dit moet worden meegenomen in onderzoek.
Theorievorming tijdens data verzamelen;
‘nadruk op voorspellen en controle beperkt de wetenschap’
Moderne opvatting (post-positivisme)
- Neemt kritiek op positivisme serieus
- Soort mengvorm positivisme en constructivisme
- Rekening houden met:
o Situationele factoren, diverse perspectieven, effect van onderzoeker, respect voor
onderzoeksdeelnemer, toepasbaarheid in echte wereld
Mixed methods
- Complementaire methode gebruiken; gebruiken wat nodig is voor bepaald onderzoek
,2 kapstokken:
Vergelijking Sociale- en Gedragswetenschappen met twee andere wetenschappen;
Vergelijking met Natuurwetenschappen
- Vergelijkbare logica, maar actieve rol onderzoeksobject
- Menselijke deelnemers (onderzoeksobject), veel meer nadenken over sociale en ethische
waarden
- Sociale wetenschappen meer omstreden dan NW
o SW Onderzoek naar mensen/Sociaal relevante onderwerpen trekt aandacht/vormt
meningen (bijv. onderwerpen als opvoeding, ouderdom, etc.)
Zijn vaak persoonlijk of politiek gevoelig, laten veel implicaties zien over
bepaalde groepen/personen
o Publiek heeft veel ‘ervaring’ met onderwerp
o Kan ook negatieve reacties oproepen;
Covariation principle (wanneer onderzoeker vereenzelfdigd wordt aan (negatieve)
resultaten van zijn onderzoek; ‘shoot the messenger’
- Er zijn wel eens dreigingen aan de validiteit
o incorrect operationaliseren variabelen, misinterpreteren analyse, etc.
Vergelijking met Informele observatie
- Vergelijkbaar doel, begrijpen van menselijk gedrag
- Vermoedens en hypothesen over andermans gedrag (naïeve hyposthesen)
- Naïeve hypothesen en theorieën
o Onze dagelijkse gevolgtrekking/denken lijken op wetenschap (ik denk …, dus zal … zo
zijn)
Wetenschappers moeten oppassen dat ze niet zomaar een naïeve hypothese
stellen
o Elk organisme doorloopt een simpele vorm van empirische cyclus om te functioneren
in de maatschappijj en doelen te bereiken
Waarnemen, proberen, resultaat, evalueren
Termen:
Construct
- Abstract concept/idee wat we willen vatten; niet direct waarneembaar
- Meestal geen fysieke aard; zelf geconstrueerd/bedacht
- Operationele definitie is nodig (Instrument om te operationaliseren het construct (maken het
meetbaar); bijv. IQ test voor intelligentie)
Hypothese
- Falsificeerbare stelling over de relatie tussen twee of meer constructen
- Vaak causale verbanden tussen constructen, maar soms ook associaties
Theorie
- Set van gerelateerde hypothesen
- Bevat vaak een logische stelling
, - Vertrouwen in theorie bepaald door zwakste schakel; als 1 klein onderdeeltje van theorie
niet klopt, klopt de hele theorie niet meer
Hulpbronnen voor naïeve hypothesen:
Logische analyse
- Theorie vaak in vorm van syllogisme (redenering bestaand uit 3 proposities/hypothesen)
o Premisse 1 (Kind heeft speelgoed, is gelukkiger)
o Premisse 2 (Kind is gelukkiger, doet zijn best op school)
o Conclusie (Als kind speelgoed heeft, doet hij beter zijn best op school)
Premisses zijn aannamen en daaruit volgt een conclusie
- Logisch redeneren vaak lastig; inconsistenties en bias/verktekening (sommige dingen zijn
lastig te redeneren, vooral als het niet fysiek meetbaar is (papier vouwen))
Autoriteit
- Consulteren expert
- Veel valkuilen; is persoon expert, schijn van expertise, is expert onafhankelijk, onenigheid
onder experts
Consensus
- Afstemmen met gelijken (vrienden, ouders, collega’s, buren, etc.); denk er als groep over na
- Valkuilen; wie heeft autoriteit/laatste mening/conclusie in groep
Observatie
- Hypothese verhelijken door observatie van gedrag
- Valkuilen; construct blijkt anders dan opgevat,
Eerdere ervaringen
- Putten uit het verleden bekijken
- Valkuilen; men heeft een selectief geheugen; onhandig in wetenschap
Tentamen: 29 multiple choice vragen, 1 open vraag (over causaliteit) tentamen – 25 oktober
Rol van theorie
Wat is een theorie:
Theorie
- Is een set van onderling samenhangende hypothesen
- Bevat
o Constructen (theoretische variabelen/kernbegrippen)
o Relaties tussen constructen (al dan niet causaal)
o Links tussen constructen en hun indicatoren (operationaliseren, metingen,
observaties)
- Doel is beschrijven, verklaren en/of voorspellen
Theorie bestaat uit 2 soorten hypothesen
, - Hypothese over relaties tussen constructen/variabelen onderling
o Construct A relateert aan/leidt tot construct B
Blootstelling aan geweld leidt tot agressiviteit
- Hypothese over de operationalisering van constructen
o Respons C is een valide indicator van construct A
Score op Agressievragenlijst is een valide indicator van agressiviteit
Wanneer is een theorie een goede wetenschappelijke theorie:
De hypothesen zijn falsifieerbaar (verwerpbaar)
- Definitie van (elementen uit) hypothese moeten duidelijk gemaakt worden om ze te kunnen
controleren/falsifiëren
- Alle zwanen zijn wit --> falsifieerbaar --> vind een zwarte zwaan
Theorie is spaarzaam (parsimonious)
- Zo veel mogelijk bevindingen verklaren, met zo min mogelijk hypothesen
- Als theorie A en B hetzelfde verklaren, maar B met minder aannamen, krijgt B de voorkeur
Theorie is consistent
- Er zit geen tegenspraak in de hypothesen
- Een theorie die bevinding A moet verklaren, moet geen andere bevindingen tegenspreken
- De theorie sluit aan bij andere, gerelateerde theorieën
Theorie leidt mogelijk tot nieuwe (onvoorziene) inzichten/voorspellingen
Theorie behandeld zaken van maatschappelijk belang
Bijdrage van onderzoek aan theorie ontwikkeling:
Onderscheid op basis van functie van het onderzoek binnen empirische cyclus
Ontdekken - Discovery research
- Nieuwe hypothesen vormen
- Inductief; van observaties (specifiek) naar hypothesen (algemener)
Aantonen - Demonstration research
- Kijken of hypothese haalbaar is/ondersteuning voor hypothese proberen te vinden
- Deductief; van hypothesen (algemeen) naar gegevensverzameling (specifiek)
Verwerpen - Refutation research
- Proberen aan te tonen dat hypothese fout/onjuist is om hem te versterken of verwerpen
- Deductief; gegevensverzameling van alternatieve hypothese met als doel tegenbewijs
verzamelen
Repliceren - Replication research
- Kijken of je hypothese houdbaar is op andere manieren/met andere groepen
- Deductief; talloze herhalingen van demonstration en refutation.
o Grotere groepen, andere groepen, andere omstandigheden, andere
onderzoeksdesign (experimenteel, niet-experimenteel)
Kenniservaring & Empirische cyclus
Verwerven van kennis:
Kan d.m.v.: beschrijven, ordenen, registreren, begrijpen, verklaren
Kan hiermee: voorspellen, beheersen, beïnvloeden
Wetenschapsfilosofische stromingen:
(Geven richting aan hoe je het beste onderzoek kan doen)
Metafysica
- Vooral/enkel nadenken, filosoferen over aard van werkelijkheid, niet toetsbaar, geen
empirie/verzameling van feitelijke data
Prepositivisme
- Empirisch, maar slechts beschrijvend en observerend, voorloper positivisme
Positivisme
- ‘alle kennis dient empirisch gefundeerd te zijn’
- ‘sociale wereld kan net als natuurlijke wereld bestudeerd worden’
- Nadruk op voorspellen en ingrijpen (niet alleen beschrijven), weinig ruimte voor interpretatie
- Streven naar algemene causale (oorzaak-gevolg relaties) wetten
Constructivisme
Tegenreactie positivisme, vinden dat positivisten:
o Ontmenselijken
o Opdringerig en onnauwkeurig
o Vereenvoudigend en deterministisch
Perspectief deelnemer centraal; onderzoek naar mensen, eigen meningen en perspectieven;
iedereen ervaart werkelijkheid anders en dit moet worden meegenomen in onderzoek.
Theorievorming tijdens data verzamelen;
‘nadruk op voorspellen en controle beperkt de wetenschap’
Moderne opvatting (post-positivisme)
- Neemt kritiek op positivisme serieus
- Soort mengvorm positivisme en constructivisme
- Rekening houden met:
o Situationele factoren, diverse perspectieven, effect van onderzoeker, respect voor
onderzoeksdeelnemer, toepasbaarheid in echte wereld
Mixed methods
- Complementaire methode gebruiken; gebruiken wat nodig is voor bepaald onderzoek
,2 kapstokken:
Vergelijking Sociale- en Gedragswetenschappen met twee andere wetenschappen;
Vergelijking met Natuurwetenschappen
- Vergelijkbare logica, maar actieve rol onderzoeksobject
- Menselijke deelnemers (onderzoeksobject), veel meer nadenken over sociale en ethische
waarden
- Sociale wetenschappen meer omstreden dan NW
o SW Onderzoek naar mensen/Sociaal relevante onderwerpen trekt aandacht/vormt
meningen (bijv. onderwerpen als opvoeding, ouderdom, etc.)
Zijn vaak persoonlijk of politiek gevoelig, laten veel implicaties zien over
bepaalde groepen/personen
o Publiek heeft veel ‘ervaring’ met onderwerp
o Kan ook negatieve reacties oproepen;
Covariation principle (wanneer onderzoeker vereenzelfdigd wordt aan (negatieve)
resultaten van zijn onderzoek; ‘shoot the messenger’
- Er zijn wel eens dreigingen aan de validiteit
o incorrect operationaliseren variabelen, misinterpreteren analyse, etc.
Vergelijking met Informele observatie
- Vergelijkbaar doel, begrijpen van menselijk gedrag
- Vermoedens en hypothesen over andermans gedrag (naïeve hyposthesen)
- Naïeve hypothesen en theorieën
o Onze dagelijkse gevolgtrekking/denken lijken op wetenschap (ik denk …, dus zal … zo
zijn)
Wetenschappers moeten oppassen dat ze niet zomaar een naïeve hypothese
stellen
o Elk organisme doorloopt een simpele vorm van empirische cyclus om te functioneren
in de maatschappijj en doelen te bereiken
Waarnemen, proberen, resultaat, evalueren
Termen:
Construct
- Abstract concept/idee wat we willen vatten; niet direct waarneembaar
- Meestal geen fysieke aard; zelf geconstrueerd/bedacht
- Operationele definitie is nodig (Instrument om te operationaliseren het construct (maken het
meetbaar); bijv. IQ test voor intelligentie)
Hypothese
- Falsificeerbare stelling over de relatie tussen twee of meer constructen
- Vaak causale verbanden tussen constructen, maar soms ook associaties
Theorie
- Set van gerelateerde hypothesen
- Bevat vaak een logische stelling
, - Vertrouwen in theorie bepaald door zwakste schakel; als 1 klein onderdeeltje van theorie
niet klopt, klopt de hele theorie niet meer
Hulpbronnen voor naïeve hypothesen:
Logische analyse
- Theorie vaak in vorm van syllogisme (redenering bestaand uit 3 proposities/hypothesen)
o Premisse 1 (Kind heeft speelgoed, is gelukkiger)
o Premisse 2 (Kind is gelukkiger, doet zijn best op school)
o Conclusie (Als kind speelgoed heeft, doet hij beter zijn best op school)
Premisses zijn aannamen en daaruit volgt een conclusie
- Logisch redeneren vaak lastig; inconsistenties en bias/verktekening (sommige dingen zijn
lastig te redeneren, vooral als het niet fysiek meetbaar is (papier vouwen))
Autoriteit
- Consulteren expert
- Veel valkuilen; is persoon expert, schijn van expertise, is expert onafhankelijk, onenigheid
onder experts
Consensus
- Afstemmen met gelijken (vrienden, ouders, collega’s, buren, etc.); denk er als groep over na
- Valkuilen; wie heeft autoriteit/laatste mening/conclusie in groep
Observatie
- Hypothese verhelijken door observatie van gedrag
- Valkuilen; construct blijkt anders dan opgevat,
Eerdere ervaringen
- Putten uit het verleden bekijken
- Valkuilen; men heeft een selectief geheugen; onhandig in wetenschap
Tentamen: 29 multiple choice vragen, 1 open vraag (over causaliteit) tentamen – 25 oktober
Rol van theorie
Wat is een theorie:
Theorie
- Is een set van onderling samenhangende hypothesen
- Bevat
o Constructen (theoretische variabelen/kernbegrippen)
o Relaties tussen constructen (al dan niet causaal)
o Links tussen constructen en hun indicatoren (operationaliseren, metingen,
observaties)
- Doel is beschrijven, verklaren en/of voorspellen
Theorie bestaat uit 2 soorten hypothesen
, - Hypothese over relaties tussen constructen/variabelen onderling
o Construct A relateert aan/leidt tot construct B
Blootstelling aan geweld leidt tot agressiviteit
- Hypothese over de operationalisering van constructen
o Respons C is een valide indicator van construct A
Score op Agressievragenlijst is een valide indicator van agressiviteit
Wanneer is een theorie een goede wetenschappelijke theorie:
De hypothesen zijn falsifieerbaar (verwerpbaar)
- Definitie van (elementen uit) hypothese moeten duidelijk gemaakt worden om ze te kunnen
controleren/falsifiëren
- Alle zwanen zijn wit --> falsifieerbaar --> vind een zwarte zwaan
Theorie is spaarzaam (parsimonious)
- Zo veel mogelijk bevindingen verklaren, met zo min mogelijk hypothesen
- Als theorie A en B hetzelfde verklaren, maar B met minder aannamen, krijgt B de voorkeur
Theorie is consistent
- Er zit geen tegenspraak in de hypothesen
- Een theorie die bevinding A moet verklaren, moet geen andere bevindingen tegenspreken
- De theorie sluit aan bij andere, gerelateerde theorieën
Theorie leidt mogelijk tot nieuwe (onvoorziene) inzichten/voorspellingen
Theorie behandeld zaken van maatschappelijk belang
Bijdrage van onderzoek aan theorie ontwikkeling:
Onderscheid op basis van functie van het onderzoek binnen empirische cyclus
Ontdekken - Discovery research
- Nieuwe hypothesen vormen
- Inductief; van observaties (specifiek) naar hypothesen (algemener)
Aantonen - Demonstration research
- Kijken of hypothese haalbaar is/ondersteuning voor hypothese proberen te vinden
- Deductief; van hypothesen (algemeen) naar gegevensverzameling (specifiek)
Verwerpen - Refutation research
- Proberen aan te tonen dat hypothese fout/onjuist is om hem te versterken of verwerpen
- Deductief; gegevensverzameling van alternatieve hypothese met als doel tegenbewijs
verzamelen
Repliceren - Replication research
- Kijken of je hypothese houdbaar is op andere manieren/met andere groepen
- Deductief; talloze herhalingen van demonstration en refutation.
o Grotere groepen, andere groepen, andere omstandigheden, andere
onderzoeksdesign (experimenteel, niet-experimenteel)