Inhoudsopgave
THEMA 1 – ORGANISATIE ....................................................................................................................... 3
STUDIETAAK 1 – ORGANISATIE ...................................................................................................................... 3
HOOFDSTUK 1 - ORGANISATIONAL THEORY .............................................................................................................. 3
SAMENVATTING H1 ............................................................................................................................................. 6
HOOFDSTUK 2 - FOUNDATIONS OF ORGANIZATION STRUCTURE .................................................................................... 7
SAMENVATTING H2 ........................................................................................................................................... 15
STUDIETAAK 2 – ORGANISATIEDYNAMIEK .......................................................................................................16
HOOFDSTUK 3 ORGANIZATIONAL CULTURE ............................................................................................................ 16
SAMENVATTING H3 ........................................................................................................................................... 19
HOOFDSTUK 4 ORGANIZATIONAL CHANGE AND STRESS MANAGEMENT ........................................................................ 20
SAMENVATTING H4 ........................................................................................................................................... 24
THEMA 2 GROEPEN ...............................................................................................................................27
STUDIETAAK 3 GROEPEN EN TEAMS ...............................................................................................................27
HOOFDSTUK 5: FOUNDATIONS OF GROUP BEHAVIOR ............................................................................................... 27
SAMENVATTING H5 ........................................................................................................................................... 33
HOOFDSTUK 6: UNDERSTANDING WORK TEAMS...................................................................................................... 34
SAMENVATTING H6 ........................................................................................................................................... 38
THEMA 3 STURING ................................................................................................................................39
STUDIETAAK 4 LEIDERSCHAP ........................................................................................................................39
HOOFDSTUK 7 BASIC APPROACHES TO LEADERSHIP .................................................................................................. 39
SAMENVATTING H7 ........................................................................................................................................... 42
HOOFDSTUK 8 CONTEMPORARY ISSUES IN LEADERSHIP ............................................................................................. 43
SAMENVATTING H8 ........................................................................................................................................... 46
VRAGEN THEMA 3: ............................................................................................................................................ 47
STUDIETAAK 5 INVLOED ..............................................................................................................................48
HOOFDSTUK 9 POWER AND POLITICS .................................................................................................................... 48
SAMENVATTING H9 ........................................................................................................................................... 53
HOOFDSTUK 10 ORGANIZATIONAL JUSTICE ............................................................................................................ 54
SAMENVATTING H10 ......................................................................................................................................... 59
THEMA 4 UITKOMSTEN .........................................................................................................................60
HOOFDSTUK 11 MOTIVATION CONCEPTS ............................................................................................................... 60
SAMENVATTING H11 ......................................................................................................................................... 63
HOOFDSTUK 12 MOTIVATION: FROM CONCEPTS TO APPLICATIONS ............................................................................. 65
SAMENVATTING H12 ......................................................................................................................................... 69
HOOFDSTUK 13 WORK-RELATED ATTITUDES: PREJUDICE, JOB SATISFACTION AND ORG. COMMITMENT ........................... 70
SAMENVATTING H13 ......................................................................................................................................... 74
,4 thema’s
1. Organisaties
2. Groepen
3. Sturing
4. Uitkomsten
Enkele afkortingen:
Symbool Betekenis
O Organisatie
W Werknemer
Wf Workforce – Alle werknemers in O.
Bv Bijvoorbeeld
OP Organisatiepsychologie
+ Voordelen
- Nadelen
,Thema 1 – Organisatie
2 studietaken
1) Organisatie H1 & H2
2) Organisatiedynamiek H3 & H4
Studietaak 1 – Organisatie
Hoofdstuk 1 - Organisational theory
1. Welke vijf organisatieperspectieven of -modellen worden onderscheiden en
door welke uitgangspunten worden zij gekenmerkt (tekstboek, p. 5)?
Verschillende perspectieven om organisaties te bestuderen
- Population-ecology-model. Organisatietypes die overleven zijn degene die
het best passen bij de eisen van de omgeving. Model gaat over
populaties/organisaties. Darwiniaans survival of the fittest.
- Resource-dependence-model. Organisaties zijn actief, geven omgeving
vorm en maken beslissingen.
- Rational-contingency-model. Organisaties gaan om met de omgeving door
een combinatie van rationaliteit en contingency (onvoorzienheid, toeval).
- Transaction-cost-model. Stamt uit de economie en probeert het bestaan te
verklaren van organisaties in de private sector. Individuen handelen in
eigenbelang. Door in een hiërarchie te werken verkleinen ze onzekerheden.
- Institutional model. Organisaties bestaan naast elkaar in hetzelfde veld en
lijken op elkaar, doordat ze aan dezelfde omgeving blootgesteld zijn.
2. Noem de zeven organisatietheorieën of stromingen die Brooks (2009)
beschrijft en geef aan wie de belangrijkste vertegenwoordigers zijn (tekstboek,
pp. 6-26).
A. Bureaucratie - Weber E. System theorieën (sociaal-
B. Klassieke school technische systemen) – Hersey
C. Wetenschappelijk management & Blanchard (4 subsystemen)
– Taylor, Gilbreth & Gantt F. Contingency theorie
D. Human relations school – G. Contemporary lensen – Angyris
Banard (Hawthorne) & Schon (single/double loop
leren
3. Leg uit waarom de bureaucratische, de klassieke en de wetenschappelijke
management (Scientific Management) stromingen binnen organisatietheorie
minder relevant kunnen zijn voor huidige organisaties (tekstboek, p. 6).
Belangrijk: Deze drie stromingen zijn onderdeel van de Technisch-rationele stroming,
dit is de eerste stroming die ontstond in OP. Door de tijd ingehaald en minder
relevant.
, Bureaucratie (Weber) was opgesteld in de tijd dat bedrijven en de businessomgeving
voorspelbaar en stabiel waren. Beslissingen over producten en markten waren
vanzelfsprekend. Nu is er door de vele concurrentie een andere werkwijze nodig.
Bedrijven zijn afhankelijk van complexe
technologie en hebben veel concurrentie. Dit
maken de attitudes en het gedrag van steeds
groter belang. Daarom zijn de term en
bureaucratie zelf nu ook ten discussie, omdat er
over de jaren zoveel veranderd is.
De tweede stroming binnen de TR-benadering is
de klassieke school en gaf aandacht aan
manieren om organisaties zo succesvol te
managen (leger = voorbeeld).
Managementprincipes zijn technische, wat wil
zeggen dat er bepaalde wetten/principes zijn in
alle organisaties gelden en toepasbaar zijn. Er is
dan ook één beste manier om een organisatie te
managen en organiseren (structureel
universalisme). Kern à Efficiënte controle invoeren. Deze is mogelijk minder relevant
omdat er ook een aantal zaken zijn veranderd (omgevingsfactoren). Opsomming
veranderingen:
- Context = grootte organisatie, producten, niveau technologie
- Workforce = grotere rol in maken/breken organisatie.
- Dynamische businessomgeving = wereldmarkt en economie à
flexibiliteit en innovatie vereist.
Dit gaat dus niet meer op omdat de klassieke school niet uitgerust is om om te gaan
met verandering in bedrijfsvoering en sociale/politieke verwachtingen. Door
dynamische omgeving ook werknemers aangetrokken met leiderschapskwaliteiten
i.p.v. enkel mechanische/administratieve management achtergrond.
Tot slot in TR: het wetenschappelijk management, gefocust op jobontwerp (Taylor).
Denk McDonalds; robotachtig indelen, elk product hetzelfde. Nu bv.
transport/mobiliteit – Alles standaardiseren en automatiseren waardoor er straks
geen vervoerders meer nodig zijn. Kernpunten:
- Onderscheid management- en arbeidsrollen
- Wetenschappelijke selectieprocessen om W aan baan te koppelen
- Taken versimpelen/standaardiseren. Elke W een (setje) taak of setje
taken.
- 1 ultieme werkmanier; aan management om dit te meten en uit te
voeren.
Deze gaat nu niet volledig meer op door weinig menselijkheid/sociale overwegingen
in deze benadering.