1. Natuursteen = gesteente dat in de natuur
aangetroffen wordt – na eventuele bewerking
geschikt als bouwmateriaal
a. Soorten
Stollingsgesteente= gesteente gevormd door afkoeling
o Van magma op grote diepte
o Van magma in gangen en breuken
o Van lava waarbij de stolling van het hete gesmolten gesteente pas
aan de oppervlakte optreedt
o Herkenbaar aan de mineralen waaruit het is opgebouwd
o Herkenbaar aan de hoeveelheid donkere gesteentevormde
mineralen.
o Belangrijke soorten graniet en basalt
Sedimentair of afzettingsgesteente= ontstaan door
bezinking van afbraakmaterialen of afzetting van opgeloste
materialen door water meegevoerd
o Van de werving van andere gesteenten
o Aanvankelijk losse structuur (zand op strand)
o Herkenbaar aan :
a. Zetten af in opeenvolgende , evenwijdige lagen
b. Dikte en samenstelling van de lagen kunnen variëren
c. Verschillen in kleur, samenstelling , korrelgrootte en textuur
d. Lagen gescheiden door onderbroken oppervalk -laagvlak
e. Kunnen fossielen bevatten
o Belangrijke soorten :
a. Zandsteen en silicaatrijk gesteente
b. Carbonaathoudend gesteente
Zandige kalksteen
Marmerachtige kalksteen
Niet-marmerachtige kalksteen
c. leisteen, schalie , schist
d. zandsteen en silicaatrijk gesteente
e. carbonaathoudend gesteente :
1
, zandige kalksteen vb Fontenoille
marmerachtige kalksteen vb Jura Gelb
marmerachtige kalksteen : vb Belgische blauwe
hardsteen bevat ernorm veel crinoïden en
plantaardige fosielen
niet marmerachtige kalksteen vb Tapsi Beige
Metamorf gesteente = ontstaan uit het onder hoge druk of
temperatuur verder verstenen van één of meer andere gesteenten waardoor
zowel het uiterlijk als de eigenschappen zijn veranderd =rekristalisatie . Door
bewegingen van de aardkorst komen al gevormde (sediments-) gesteente
dieper te liggen hogere druk en temperatuur
o Soorten
a. Leisteen, schalie , schist
b. Gneis
c. Marmer
d.
b. Bewerkingen
Natuursteen kan op verschillende manieren worden afgewerkt
Blok natuursteen : delen met gezaagd oppervlak- verdere afwerking
De keuze van een oppervlaktebewerking hangt sterk af van de aard van het
materiaal en van zijn toekomstig gebruik
Sommige afwerkingen kunnen niet voor graniet en andere niet voor marmer
o Effen afwerking
a. Zagen : de bewegingen van de zaag laten sporen achter op
het steenoppervlak
Een raamzaag waarbij het zaagblad horizontaal heen
en weer beweegt , laat rillen achter
Een cirkelzaag laat slagen na in het steenoppervlak
b. Schuren of slijpen
Zaagsporen verdwijnen groten deels
Begin grofkorrelige schuurschijf- fijnere
Fijn geschuurd= geslepen
c. Zoeten
Laatste fase van het schuurproces met een zeer fijne
schuurschijf
Mat oppervlak zonder sporen van bewerking
Licht gezoet = geringe glans
Gezoet = matglans
Donker gezoet = hoogglans
d. Polijsten
Na het zoeten met polijstschijf, polijstvilt en
polijstpoeder of -pasta extra hoogglans aanbrengen
Chemische reactie door hitte
2. Fijne afwerking
2