https://www.studeersnel.nl/nl/document/tilburg-university/burgerlijk-procesrecht-en-geschiloplossing/
arresten/jurisprudentie-burgerlijk-procesrecht-compleet-najaar-2017/1192888/view
Dit document bevat de volgende jurisprudentie*:
HR Feitelijke grondslag
HR Verstek en nietigheid
HR Apparaatsfout
HR St. IPO Rijnmond
HR Van Rens & Philipsen/Van Waalwaak van Doorn
HR Lundiform/Mexx
HR Kroymans/Verploegen
HR Smeets/Gemeente Heerlen
HR Effectenlease vernietiging
HR Googelende rechter
HR Willemsen beheer/NOM
HR Kojen/ABB
HR Bruscom
HR Motiveringsplicht
HR Postgiro
HR Aruba/Boeije
HR Forward/Huber
HvJ Tessili/Dunlop
HvJ Kalfelis/Schröder
HvJ Kalimijnen
HvJ Marinari/Lloyd’s Bank
HvJ Shevill/Presse alliance
HvJ Elefanten Shuh/Jarqmain
HvJ RAWA/Colzani
HR Machiavelli
HR LISV/Grifhorst
HR Ritzen/Hoekstra
HR Staat/NVV
HR VEB/World Online
HR Herstelmogelijkheden cassatiedagvaarding
*Volgens de verplicht voorgeschreven jurisprudentie aan de Universiteit van Tilburg – 2019/2020
HR Feitelijke grondslag
Feiten
De feitelijke grondslag zou door de rechter zijn aangevuld door onrechtmatige verrijking vast te stellen. Als er al
een normatief oordeel is gegeven (verrijking en verarming is vastgesteld), kun je dit zelf verder aanvullen
(rechtsgronden). Een gedeelte rechtelijk activisme is toegelaten.
Rechtsregel
Voor ambtshalve aanvulling van rechtsgronden is noodzakelijk maar ook voldoende dat een partij zodanige
feitelijke stellingen aan haar vordering ten grondslag legt dat deze – eventueel in onderling verband en
samenhang bezien, mits voor zowel de rechter als de wederpartij duidelijk genoeg is dat de desbetreffende
stellingen (mede) in die samenhang of dat verband ten grondslag worden gelegd aan de vordering – toewijzing
van de vordering kunnen rechtvaardigen op de door rechter bij te brengen rechtsgrond.
HR Verstek en nietigheid
Feiten
Verweerster in cassatie vordert in deze procedure betaling van een bedrag van €2066,12 ter zake van het
verrichten van advieswerkzaamheden. Eiser in cassatie heeft in conventie gemotiveerd verweer gevoerd en in
reconventie betaling gevorderd van een bedrag aan schadevergoeding wegens wanprestatie van €3780. De
kantonrechter heeft bij vonnis van 8 oktober 2002 de vordering van verweerster in conventie afgewezen en de
vordering van eiser in reconventie toegewezen.
1
, Bij appeldagvaarding van 8 januari 2003 is verweerster van dit vonnis in hoger beroep gekomen en heeft
daarbij gevorderd dat het hof het vonnis van de kantonrechter zal vernietigen en de vordering in conventie
alsnog zal toewijzen en in reconventie eiser in zijn vorder niet-ontvankelijk zal verklaren. Tegen eiser is verstek
verleend. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en eiser veroordeeld tot betaling aan
verweerster van een bedrag van €2376,04 en de door eiser in eerste aanleg ingestelde vordering alsnog
afgewezen.
Eiser is vervolgens bij verzetdagvaarding bij het hof in verzet gekomen. Hij heeft daarbij gevorderd dat het hof
de appeldagvaarding nietig zal verklaren. Aan deze vordering heeft eiser ten grondslag gelegd dat zijn
woonplaats in de appeldagvaarding niet correct is vermeld zoals is voorgeschreven in art. 45 Rv en dat deze
dagvaarding hem ook niet heeft bereikt, zodat de appeldagvaarding nietig is. Het hof had daarom op de voet
van art. 121 lid 3 Rv de nietigheid van de appeldagvaarding moeten uitspreken als gevolg waarvan het vonnis
van de kantonrechter kracht van gewijsde had gekregen.
Volgens eiser mag hij er op vertrouwen dat de zaak, na het verstrijken van het beroepstermijn, is afgesloten,
waarmee zijn belang bij nietigheid van de appeldagvaarding is gegeven. Verweerster heeft bij akte de vordering
gemotiveerd bestreden en daarbij een beroep gedaan op art. 122 Rv.
Het hof heeft beroep op nietigheid van de appeldagvaarding door eiser verworpen.
Rechtsvraag
Is in onderhavige geval sprake van een zodanig gebrek in de dagvaarding dat gedaagde dientengevolge wordt
bemoeilijkt in het verweer dat hij wil voeren, zodat hij onredelijk is geschaad en daarom de nietigheid van de
dagvaarding dient te worden uitgesproken?
Rechtsregel
Op basis van art. 122 lid 1 Rv dient de rechter het beroep op nietigheid van de (appel)dagvaarding door de
verweerder te verwerpen, indien verweerder in het geding verschijnt of na bij verstek te zijn veroordeeld in
verzet komt, en de rechter oordeelt dat hij niet door het gebrek onredelijk in zijn belangen is geschaad.
HR Apparaatsfout
De feiten
Op 5 november 2013 bericht de rechtbank in een pachtzaak aan de gemachtigde van een van de partijen dat op
8 januari 2014 vonnis zal worden gewezen. Als de gemachtigde – die geen advocaat is maar juriste bij een
rechtsbijstandsverzekeraar – op 9 januari informeert bij de rechtbank, krijgt zij te horen dat al op 3 december
2013 vonnis is gewezen. Aangezien in pachtzaken de appeltermijn één maand is, is de appeltermijn inmiddels
verstreken.
Het hof verklaart vervolgens het hoger beroep niet-ontvankelijk: aan beroepstermijnen moet streng de hand
worden gehouden.
De Hoge Raad casseert. Het stelt voorop dat rechtsmiddeltermijnen streng moeten worden toegepast, maar
dat een uitzondering op deze regel is aanvaard voor het geval degene die beroep instelt, door een door (de
griffie van) de rechtbank of het hof begane fout of verzuim, niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten
dat de rechter uitspraak heeft gedaan en de uitspraak hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout
of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie is toegezonden of
verstrekt. Dat geldt ook in een dagvaardingsprocedure, aldus de Hoge Raad.
Rechtsregel
Iemand kan niet buiten zijn schuld als gevolg van een fout of verzuim van (de griffie van) een rechtbank of
gerechtshof worden afgesneden van een rechtsmiddel dat de wet hem toekent. Dat geldt zowel voor
verzoekschrift- als voor dagvaardingsprocedures.
HR St. IPO Rijnmond
Rechtsregel
In St. IPO Rijmond is overwogen dat de wettelijke hoofdregel is dat zaken in hoger beroep door een
meervoudige kamer worden behandeld en beslist en dat een aan de beslissing voorafgaande mondelinge
behandeling die mede tot doel heeft dat de rechter partijen in de gelegenheid stelt hun stellingen toe te
lichten, in beginsel dient plaats te vinden ten overstaan van de drie raadsheren die de beslissing zullen nemen.
Aan partijen dient de gelegenheid te worden gegeven om te verzoeken dat de mondelinge behandeling zal
worden gehouden ten overstaan van de meervoudige kamer die de beslissing nemen. Zodanig verzoek zal in
2