7.1 ontstaan van de mensen
Creationisme = het geloven in een bovennatuurlijke schepper
Paleontologie = de wetenschap die fossielen bestudeert
Catastrofetheorie = een grote natuurramp zorgden ervoor dat veel organismen stierven,
hierdoor zijn er veel fossielen over, Cuvier moest namelijk een reden vinden zijn vindingen te
laten toepassen op zijn Creationisme.
Evolutietheorie = De lamarck die in 1809 uitlegde hoe soorten over tijd (drastisch) kunnen
veranderen; de organismen paste volgens hem zich aan tot hun omgeving, en deze
doorgeeft.
Volgens hem dat fossielen uit verschillende afzettingslagen in de bouw overeenkomsten met
elkaar hebben.
Darwin en Alfred Russel Wallace, kwamen met een andere evolutie theorie:
The survival of the fittest/natuurlijke selectie: Populatie individuen verschillen in
eigenschappen, de leefomgeving brengt een selectiedruk op hun overlevingskansen.
Neodarwinistische theorie = natuurlijke selectie theorie met daarop de moleculaire basis
van overerving, wat nog mist in zijn originele theorie. (haplogroep)
Out-of-Africa-hypothese = Homo sapiens zijn 200 000 jaar geleden onstaan in africa
(populaire theorie onder wetenschappers)
7.2 ontstaan van nieuwe soorten
Co-evolutie = selectiedruk tussen meerdere soorten zorgt voor evolutie aan beide kanten.
b.v door strijd over voedsel.
Allopatrische soortvorming = Evolutie van soorten doordat een barrière een populatie
splitst, nadat de barrière is opgegeven kan het zijn dat beide soorten zo verschillen dat ze
elkaar niet meer herkennen en dat er dus geen mogelijkheid is voor voortplanting.
7.3 Het verhaal van de fossielen
Oorzaken Fossilisatie = Verstening, verdroging, lage temperatuur, lage pH en
zuurstofgebrek, opsluiten in barnsteen
Verstening = Zachte delen worden afgebroken (gaat langzamer als een dikke laag zand/slik
het lichaam bedekt), door hoge druk (gewicht van afzettingen) versteend het sediment en de
resten blijven erin opgesloten
Verdroging = Kan niet worden afgebroken omdat micro-organismen geen water hebben
Lage temperatuur = Conserverend effect
Lage pH en zuurstofgebrek = Zure en zuurstofarme omgeving voor bacteriën zijn slecht
Opsluiten in barnsteen = Ingesloten en bewaard gebleven
Creationisme = het geloven in een bovennatuurlijke schepper
Paleontologie = de wetenschap die fossielen bestudeert
Catastrofetheorie = een grote natuurramp zorgden ervoor dat veel organismen stierven,
hierdoor zijn er veel fossielen over, Cuvier moest namelijk een reden vinden zijn vindingen te
laten toepassen op zijn Creationisme.
Evolutietheorie = De lamarck die in 1809 uitlegde hoe soorten over tijd (drastisch) kunnen
veranderen; de organismen paste volgens hem zich aan tot hun omgeving, en deze
doorgeeft.
Volgens hem dat fossielen uit verschillende afzettingslagen in de bouw overeenkomsten met
elkaar hebben.
Darwin en Alfred Russel Wallace, kwamen met een andere evolutie theorie:
The survival of the fittest/natuurlijke selectie: Populatie individuen verschillen in
eigenschappen, de leefomgeving brengt een selectiedruk op hun overlevingskansen.
Neodarwinistische theorie = natuurlijke selectie theorie met daarop de moleculaire basis
van overerving, wat nog mist in zijn originele theorie. (haplogroep)
Out-of-Africa-hypothese = Homo sapiens zijn 200 000 jaar geleden onstaan in africa
(populaire theorie onder wetenschappers)
7.2 ontstaan van nieuwe soorten
Co-evolutie = selectiedruk tussen meerdere soorten zorgt voor evolutie aan beide kanten.
b.v door strijd over voedsel.
Allopatrische soortvorming = Evolutie van soorten doordat een barrière een populatie
splitst, nadat de barrière is opgegeven kan het zijn dat beide soorten zo verschillen dat ze
elkaar niet meer herkennen en dat er dus geen mogelijkheid is voor voortplanting.
7.3 Het verhaal van de fossielen
Oorzaken Fossilisatie = Verstening, verdroging, lage temperatuur, lage pH en
zuurstofgebrek, opsluiten in barnsteen
Verstening = Zachte delen worden afgebroken (gaat langzamer als een dikke laag zand/slik
het lichaam bedekt), door hoge druk (gewicht van afzettingen) versteend het sediment en de
resten blijven erin opgesloten
Verdroging = Kan niet worden afgebroken omdat micro-organismen geen water hebben
Lage temperatuur = Conserverend effect
Lage pH en zuurstofgebrek = Zure en zuurstofarme omgeving voor bacteriën zijn slecht
Opsluiten in barnsteen = Ingesloten en bewaard gebleven