Samenvatting tijdvak 4 “tijd van steden en
staten”
Gebruik gemaakt van “Samengevat, VWO Geschiedenis, 2021”
In deze samenvatting vind je de belangrijkste informatie behorend bij tijdvak 4.
Tijdvak 4 bestaat uit 5 kenmerkende aspecten.
Aan het einde van de samenvatting bevinden zich de belangrijkste leervragen
van dit tijdvak en bijbehorende oefen examenopdrachten.
Inleiding
4.0 – Korte inleiding
4.1 – Kenmerkend aspect 13: De opkomst van handel en ambacht die de basis
legt voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving
4.2 – Kenmerkend aspect 14: De opkomst van de stedelijke burgerij en de
toenemende zelfstandigheid van steden
4.3 – Kenmerkend aspect 15: Het conflict in de christelijke wereld over de vraag
of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoort te hebben
4.4 – Kenmerkend aspect 16: De expansie van de christelijke wereld naar buiten
toe, onder andere in de vorm van kruistochten
4.5 – Kenmerkend aspect 17: Het begin van staatsvorming en centralisatie
4.6 – Leervragen
4.7 – Bijbehorende oefen examenopdrachten
4.0 – Korte inleiding
De hoge en late Middeleeuwen begint ongeveer rond 1000 en eindigt ongeveer
rond 1500
Geldeconomie komt weer op
Investituurstrijd: de vraag wie bisschoppen en andere hoge kerkelijke leiders mag
benoemen
4.1 – Kenmerkend aspect 13: De opkomst van handel en
ambacht die de basis legt voor het herleven van een
agrarisch-urbane samenleving
Invasies van agressieve stammen en volkeren eindigt.
Het drieslagstelsel zorgt voor toenemende voedseloverschotten.
Nieuwe steden ontstaan langs de grote waterwegen (markten worden voorzien
van handelsgoederen).
In steden vestigen zich ambachtslieden.
> maken van gebruiksartikelen.
> maken van luxeartikelen.
Gent en Brugge worden internationale handelscentra.
de Duitse Hanze speelt een hoofdrol in de internationale handel naar de Oostzee.
Waterwegen worden belangrijk.
, Geldeconomie komt weer op (munten worden belangrijk).
4.2 – Kenmerkend aspect 14: De opkomst van de
stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid
van steden
Steden krijgen stadsrecht van de leenheer.
- Steden mogen zelf regels voor bestuur maken.
- Steden mogen hun eigen rechtspraak houden.
Macht van steden neemt toe (onafhankelijke stadstaten ontstaan).
Landheer wil hier wat voor terug.
- Financiële steun (belasting).
- Militaire steun.
Gilden
Ieder ambacht heeft zijn eigen gilde.
- Beroepsopleidingen worden geregeld.
- Kwaliteit wordt gecontroleerd.
- Prijzen worden vast gesteld.
- Verzorging voor zieken, bejaarden en invalide leden.
Schutterij
- Stadspolitie.
- Zorgen voor veiligheid.
4.3 – Kenmerkend aspect 15: Het conflict in de
christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan
wel de geestelijke macht het primaat behoort te hebben
Rond 1100 gaan de paus in Rome en diverse West-Europese vorsten de strijd aan
wie de hoogste wereldlijke macht in handen heeft.
Strijd om wie de bisschoppen mag benoemen (paus vind dat hij dat laatste woord
heeft).
Wat gebeurd er?
Bisschoppen zijn in dienst van de kerk. (dus in dienst van de paus in Rome).
Vorsten trekken de macht naar zich toe (en benoemen bisschoppen in hun eigen
gebied).
Bisschoppen hebben een machtige positie in het gebied waar ze werken (vorsten
bepalen wie ze daar neerzetten).
Er wordt een compromis gesloten.
- De paus heeft de macht over de kerk en het geloof.
- De vorsten over alles buiten de kerk en het geloof.
staten”
Gebruik gemaakt van “Samengevat, VWO Geschiedenis, 2021”
In deze samenvatting vind je de belangrijkste informatie behorend bij tijdvak 4.
Tijdvak 4 bestaat uit 5 kenmerkende aspecten.
Aan het einde van de samenvatting bevinden zich de belangrijkste leervragen
van dit tijdvak en bijbehorende oefen examenopdrachten.
Inleiding
4.0 – Korte inleiding
4.1 – Kenmerkend aspect 13: De opkomst van handel en ambacht die de basis
legt voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving
4.2 – Kenmerkend aspect 14: De opkomst van de stedelijke burgerij en de
toenemende zelfstandigheid van steden
4.3 – Kenmerkend aspect 15: Het conflict in de christelijke wereld over de vraag
of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoort te hebben
4.4 – Kenmerkend aspect 16: De expansie van de christelijke wereld naar buiten
toe, onder andere in de vorm van kruistochten
4.5 – Kenmerkend aspect 17: Het begin van staatsvorming en centralisatie
4.6 – Leervragen
4.7 – Bijbehorende oefen examenopdrachten
4.0 – Korte inleiding
De hoge en late Middeleeuwen begint ongeveer rond 1000 en eindigt ongeveer
rond 1500
Geldeconomie komt weer op
Investituurstrijd: de vraag wie bisschoppen en andere hoge kerkelijke leiders mag
benoemen
4.1 – Kenmerkend aspect 13: De opkomst van handel en
ambacht die de basis legt voor het herleven van een
agrarisch-urbane samenleving
Invasies van agressieve stammen en volkeren eindigt.
Het drieslagstelsel zorgt voor toenemende voedseloverschotten.
Nieuwe steden ontstaan langs de grote waterwegen (markten worden voorzien
van handelsgoederen).
In steden vestigen zich ambachtslieden.
> maken van gebruiksartikelen.
> maken van luxeartikelen.
Gent en Brugge worden internationale handelscentra.
de Duitse Hanze speelt een hoofdrol in de internationale handel naar de Oostzee.
Waterwegen worden belangrijk.
, Geldeconomie komt weer op (munten worden belangrijk).
4.2 – Kenmerkend aspect 14: De opkomst van de
stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid
van steden
Steden krijgen stadsrecht van de leenheer.
- Steden mogen zelf regels voor bestuur maken.
- Steden mogen hun eigen rechtspraak houden.
Macht van steden neemt toe (onafhankelijke stadstaten ontstaan).
Landheer wil hier wat voor terug.
- Financiële steun (belasting).
- Militaire steun.
Gilden
Ieder ambacht heeft zijn eigen gilde.
- Beroepsopleidingen worden geregeld.
- Kwaliteit wordt gecontroleerd.
- Prijzen worden vast gesteld.
- Verzorging voor zieken, bejaarden en invalide leden.
Schutterij
- Stadspolitie.
- Zorgen voor veiligheid.
4.3 – Kenmerkend aspect 15: Het conflict in de
christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan
wel de geestelijke macht het primaat behoort te hebben
Rond 1100 gaan de paus in Rome en diverse West-Europese vorsten de strijd aan
wie de hoogste wereldlijke macht in handen heeft.
Strijd om wie de bisschoppen mag benoemen (paus vind dat hij dat laatste woord
heeft).
Wat gebeurd er?
Bisschoppen zijn in dienst van de kerk. (dus in dienst van de paus in Rome).
Vorsten trekken de macht naar zich toe (en benoemen bisschoppen in hun eigen
gebied).
Bisschoppen hebben een machtige positie in het gebied waar ze werken (vorsten
bepalen wie ze daar neerzetten).
Er wordt een compromis gesloten.
- De paus heeft de macht over de kerk en het geloof.
- De vorsten over alles buiten de kerk en het geloof.