Internationale economie les 1 10/05 week 1
Internationale economie:
- Grotere markt
- Wisselkoersen
- Andere valuta
- Cultuurverschillen
- Politieke instabiliteit
- Concurrentie
- Transport
- Andere vraag
€0,87 = $1,-
De Euro is dus méer waard dan de Dollar.
Meer vraag naar Europese producten.
Radar: als je aan de ene gaat draaien heeft dat invloed op de ander:
- Conjunctuur
- Inflatie
- Wisselkoersen
- Rente
- Concurrentie
zie paragraaf 14.1.2 fasen en eigenschappen
begrijpen!
De periode tussen hoog- en laagconjunctuur is
gemiddeld 7 jaar.
Hoogconjunctuur = er wordt veel gekocht, meer te
besteden, hoge koopkracht, vertrouwen in de markt.
Laagconjunctuur = er wordt weinig gekocht, weinig te
besteden, lage koopkracht, geen vertrouwen in de
markt.
In laagconjunctuur is de rente laag waardoor
mensen gaan lenen.
China beschermt haar eigen economie geen vrije
markt economie, maar een planeconomie.
Doormiddel van meer subsidies waardoor producten goedkoper in de markt gezet kunnen worden.
Waardoor de concurrentiepositie beter wordt.
Plan economie: = geen kapitalistisch systeem, de bedrijven concurreren niet maar de overheid
maakt plannen en ervoor zorgt dat mensen werk hebben. (centraal geleidde economie)
- China
- Noord-Korea
- Rusland
Kenmerken hoogconjunctuur:
- Veel werk
- Rente hoog
- Lage werkloosheid
- Hoge koopkracht
- Weinig uitkeringen
- Inflatie
- Hoog consumenten vertrouwen
- Vraag > aanbod
Inflatie = de prijzen de stijgen maar jou geld blijft hetzelfde. Je kunt dus voor je eigen geld minder
kopen.
, Inflatie zit normaal gesproken rond de 2%. (hij
zit nu rond de 2,5%)
Brandstofprijzen worden niet altijd mee
gerekend omdat deze continu schommelen
(zit veel handelspolitiek achter).
Inflatie oorzaken:
- Bestedingen (vraag) > productie
(aanbod)
- Loonkosten stijging
- Energie-/grondstofkosten stijging
- Stijgende kapitaalkosten
- Overheidsmaatregelen (belastingen,
accijnzen)
Hyperinflatie = zeer hoog tempo van inflatie,
geld wordt heel snel heel veel meer waard.
Inflatie gevolgen:
• ‘Machtspositie’ aanbieders (V > A)
Hyperinflatie > absolute schaarste!
• Eisen tot prijscompensatie in de lonen
(Loonruimte = % stijging arbeidsproductiviteit) + % inflatie*
• Spaargeld > minder besteedbaar
Nominale rente = reele rente + inflatie
• Schuldenaflossing
Aflossingsbedrag blijft gelijk, maar waarde minder
• Investeringsrisico
Terugverdientijd kan langer worden, waardoor aflossing in gevaar komt
(als je schulden hebt is inflatie prettig)
Anti cyclisch begrotingsbeleid:
De overheid voert invloed uit door bv. Meer uitgeven of de belasting verlagen.
Belastingmaatregelen
Meer belastinginkomsten
Bedoeling: het dempen van conjunctuurschommeling
Hoe:
- In laagconjunctuur meer O
- In hoogconjunctuur minder O
Hoge inflatie:
- Verslechterd internationale concurrentiepositie
Hoge inflatie minder export vraag naar Euro’s daalt koers Euro daalt
Lage inflatie meer export vraag naar Euro’s stijgt koers Euro stijgt
Internationale economie:
- Grotere markt
- Wisselkoersen
- Andere valuta
- Cultuurverschillen
- Politieke instabiliteit
- Concurrentie
- Transport
- Andere vraag
€0,87 = $1,-
De Euro is dus méer waard dan de Dollar.
Meer vraag naar Europese producten.
Radar: als je aan de ene gaat draaien heeft dat invloed op de ander:
- Conjunctuur
- Inflatie
- Wisselkoersen
- Rente
- Concurrentie
zie paragraaf 14.1.2 fasen en eigenschappen
begrijpen!
De periode tussen hoog- en laagconjunctuur is
gemiddeld 7 jaar.
Hoogconjunctuur = er wordt veel gekocht, meer te
besteden, hoge koopkracht, vertrouwen in de markt.
Laagconjunctuur = er wordt weinig gekocht, weinig te
besteden, lage koopkracht, geen vertrouwen in de
markt.
In laagconjunctuur is de rente laag waardoor
mensen gaan lenen.
China beschermt haar eigen economie geen vrije
markt economie, maar een planeconomie.
Doormiddel van meer subsidies waardoor producten goedkoper in de markt gezet kunnen worden.
Waardoor de concurrentiepositie beter wordt.
Plan economie: = geen kapitalistisch systeem, de bedrijven concurreren niet maar de overheid
maakt plannen en ervoor zorgt dat mensen werk hebben. (centraal geleidde economie)
- China
- Noord-Korea
- Rusland
Kenmerken hoogconjunctuur:
- Veel werk
- Rente hoog
- Lage werkloosheid
- Hoge koopkracht
- Weinig uitkeringen
- Inflatie
- Hoog consumenten vertrouwen
- Vraag > aanbod
Inflatie = de prijzen de stijgen maar jou geld blijft hetzelfde. Je kunt dus voor je eigen geld minder
kopen.
, Inflatie zit normaal gesproken rond de 2%. (hij
zit nu rond de 2,5%)
Brandstofprijzen worden niet altijd mee
gerekend omdat deze continu schommelen
(zit veel handelspolitiek achter).
Inflatie oorzaken:
- Bestedingen (vraag) > productie
(aanbod)
- Loonkosten stijging
- Energie-/grondstofkosten stijging
- Stijgende kapitaalkosten
- Overheidsmaatregelen (belastingen,
accijnzen)
Hyperinflatie = zeer hoog tempo van inflatie,
geld wordt heel snel heel veel meer waard.
Inflatie gevolgen:
• ‘Machtspositie’ aanbieders (V > A)
Hyperinflatie > absolute schaarste!
• Eisen tot prijscompensatie in de lonen
(Loonruimte = % stijging arbeidsproductiviteit) + % inflatie*
• Spaargeld > minder besteedbaar
Nominale rente = reele rente + inflatie
• Schuldenaflossing
Aflossingsbedrag blijft gelijk, maar waarde minder
• Investeringsrisico
Terugverdientijd kan langer worden, waardoor aflossing in gevaar komt
(als je schulden hebt is inflatie prettig)
Anti cyclisch begrotingsbeleid:
De overheid voert invloed uit door bv. Meer uitgeven of de belasting verlagen.
Belastingmaatregelen
Meer belastinginkomsten
Bedoeling: het dempen van conjunctuurschommeling
Hoe:
- In laagconjunctuur meer O
- In hoogconjunctuur minder O
Hoge inflatie:
- Verslechterd internationale concurrentiepositie
Hoge inflatie minder export vraag naar Euro’s daalt koers Euro daalt
Lage inflatie meer export vraag naar Euro’s stijgt koers Euro stijgt