10.1
4 soorten bindingen
- Economische bindingen
→Afhankelijkheden die te maken hebben met de productie en verdeling
van schaarse goederen.
- Politieke bindingen
→Afhankelijkheden die te maken hebben met de politieke macht (die
mensen hebben en collectieve zaken die geregeld moeten worden).
- Cognitieve bindingen
→Afhankelijkheden die te maken hebben met kennisvorming en
kennisoverdracht
- Affectieve bindingen
→Afhankelijkheden die te maken hebben met positieve / negatieve
gevoelens die mensen hebben voor elkaar
Bindingen vanuit paradigma's
● Functionalisme - paradigma (macro consensus):
Volgens dit paradigma is sociale cohesie van groot belang in de samenleving.
Functionalisten vragen zich af wat mensen samenbindt, hoe sociale cohesie
ontstaat, hoe dit sterker / zwakker kan worden en met welke indicatoren dit gemeten
kan worden.
● Conflict - paradigma (macro conflict):
Dit paradigma bepaalt de geringe mate waarin sociale cohesie tussen groepen
centraal staat.
Binnen een groep is er door in- en uitsluiting sprake van groepsvorming en sociale
cohesie. Dit (sociale uitsluiting) kan zorgen voor zowel latente als manifeste
conflicten tussen de have's en have's not.
● Sociaalconstructivisme - paradigma (micro consensus)
Dit paradigma stelt het individueel handelen van personen ten opzichte van elkaar
centraal. De nadruk ligt op de identiteit en de identificaties van de actor.
De groepen waarmee iemand zich identificeert bepalen ook hoe bindingen worden
ervaren.
Voorbeeld: een meisje voelt een sterke binding met haar sportclub, waar de sfeer
volgens haar goed is. Maar ze voelt een zwakke binding met haar klas, omdat ze de
sfeer hier slecht vindt.
→Het gaat bij het S.C. paradigma daardoor ook om de subjectieve
opvattingen en gevoelens van personen. Deze opvattingen zorgen voor de
betekenis die wordt gegeven aan de bindingen tussen individuen.
, →Hierdoor kan het zo zijn dat individuen zich anders identificeren bij
verschillende groepen / personen. (multiple identity)
● Rationele actor - paradigma (micro conflict)
Volgens dit paradigma zijn binding relaties waarbij beloningen worden uitgewisseld.
Zolang de actoren baat hebben bij een binding blijft deze bestaan.
Multiple identity = Dit begrip verwijst naar de veranderende, wisselende en meervoudige
identificatie die individuen hebben met verschillende groepen of personen.
Voorbeeld: Iemand is bij zijn vriendengroep blij en extravert, maar bij zijn voetbalteam is hij
stil en teruggetrokken.
10.2
Natie = Een groep mensen met dezelfde geschiedenis, taal en / of cultuur die zich daardoor
verbonden voelen.
Bijvoorbeeld: de friezen, de moslims
Een natie hoeft niet altijd vast te zitten aan een bepaald grondgebied.
Natiestaat = Als de grenzen van de natie (culturele identiteit) samenvallen met die van de
staat (nationale identiteit).
Processen van staatsvorming en natievorming lopen niet parallel.
Processen die kunnen bijdragen aan natievorming:
- Gedeelde herinneringen
- Ideeën over een gemeenschappelijke herkomst
- Taal
- Gemeenschappelijke cultuur
Sommige naties worden gevormd rond een etnische groep (bloedbanden), andere rond
gedeelde waarden (burgerschap).
Het modernisme en het essentialisme hebben beide een andere visie op het ontstaan van
naties.
- Modernisme
● Naties zijn gemaakt, het is een soort (negentiende-eeuwse) uitvinding.
● Doordat mensen denken dat naties bestaan, krijgen deze een sociale
betekenis.
● Naties kunnen veranderen
● Invented traditions →verzonnen tradities (bijvoorbeeld koningsdag)
● Er waren eerst staten, daarna naties.
- Essentialisme
● Naties zijn natuurlijk gegroeide eenheden, die kunnen worden teruggevoerd
tot de middeleeuwen of verder.