Blok 4 – probleem 7 – bewegingsperceptie
Functies van bewegingsperceptie
Beweging helpt ons gebeurtenissen in de omgeving beter te begrijpen:
- Optic flow: als een persoon beweegt, bewegen objecten t.o.v. deze persoon de
tegenovergestelde richting op.
Gradient of flow: hoe verder weg de beweging plaatsvindt, hoe langzamer.
Focus of expansion: een punt in de verte waar je naartoe beweegt. Dit is je focuspunt.
Zoals een piloot die 1 punt in de verte heeft.
Invarient information: informatiebronnen in de omgeving die tijdens een beweging
constant blijven
Self-producing: de flow ontstaat doordat de waarnemer beweegt en deze flow geeft
informatie die ervoor zorgt dat je verder kan bewegen
Beweging kan ook onze aandacht voor bepaalde dingen in de omgeving trekken
- Attentional capture: het vermogen van beweging om aandacht te trekken
Beweging geeft ook informatie over objecten
- Onze beweging zorgt ervoor dat er steeds meer informatie toegevoegd wordt aan de
informatie die we al hebben over objecten.
Soorten beweging
Real motion: wanneer een object echt beweegt
Illusory motion: wanneer er een beweging lijkt te zijn, maar die is er niet echt
- Apparant motion: wanneer 2 lichtflitsen vlak na elkaar naast elkaar getoond worden, en dit
een beweging lijkt te veroorzaken
Interstimulus interval: de tijd dat je geen stimulus ziet
Frame of duration: de tijd dat je wel een stimulus ziet
Onset asymphony: de twee bovenstaande bij elkaar opgeteld
- Induced motion: wanneer de beweging van een groter object ervoor zorgt dat een stilstaand
kleiner object lijkt te bewegen. Bewegende wolken zorgen ervoor dat de maan lijkt te
bewegen.
- Implied motion: situatie waarin een stilstaande afbeelding een beweging afbeeld
Representational momentum: het idee dat de beweging door neigt te gaan in de
gedachten van de waarnemer
Onderzoek Reed & Vinson: het representational momentum wordt beïnvloed door de
verwachtingen en ervaringen van de waarnemer
Onderzoek Kourtzi & Kanwisher: het gebied in het brein dat reageert op afbeeldingen
van beweging reageert ook op echte bewegingen. Hierdoor is het moeilijker uit elkaar te
houden.
- Motion aftereffects: een stilstaande stimulus lijkt te bewegen als je lang naar een
bewegende stimulus gekeken hebt
Waterfall illusion: wanneer je lang naar een waterval kijkt en vervolgens naar een
stilstaand object/achtergrond kijkt, lijkt dit te bewegen.
Functies van bewegingsperceptie
Beweging helpt ons gebeurtenissen in de omgeving beter te begrijpen:
- Optic flow: als een persoon beweegt, bewegen objecten t.o.v. deze persoon de
tegenovergestelde richting op.
Gradient of flow: hoe verder weg de beweging plaatsvindt, hoe langzamer.
Focus of expansion: een punt in de verte waar je naartoe beweegt. Dit is je focuspunt.
Zoals een piloot die 1 punt in de verte heeft.
Invarient information: informatiebronnen in de omgeving die tijdens een beweging
constant blijven
Self-producing: de flow ontstaat doordat de waarnemer beweegt en deze flow geeft
informatie die ervoor zorgt dat je verder kan bewegen
Beweging kan ook onze aandacht voor bepaalde dingen in de omgeving trekken
- Attentional capture: het vermogen van beweging om aandacht te trekken
Beweging geeft ook informatie over objecten
- Onze beweging zorgt ervoor dat er steeds meer informatie toegevoegd wordt aan de
informatie die we al hebben over objecten.
Soorten beweging
Real motion: wanneer een object echt beweegt
Illusory motion: wanneer er een beweging lijkt te zijn, maar die is er niet echt
- Apparant motion: wanneer 2 lichtflitsen vlak na elkaar naast elkaar getoond worden, en dit
een beweging lijkt te veroorzaken
Interstimulus interval: de tijd dat je geen stimulus ziet
Frame of duration: de tijd dat je wel een stimulus ziet
Onset asymphony: de twee bovenstaande bij elkaar opgeteld
- Induced motion: wanneer de beweging van een groter object ervoor zorgt dat een stilstaand
kleiner object lijkt te bewegen. Bewegende wolken zorgen ervoor dat de maan lijkt te
bewegen.
- Implied motion: situatie waarin een stilstaande afbeelding een beweging afbeeld
Representational momentum: het idee dat de beweging door neigt te gaan in de
gedachten van de waarnemer
Onderzoek Reed & Vinson: het representational momentum wordt beïnvloed door de
verwachtingen en ervaringen van de waarnemer
Onderzoek Kourtzi & Kanwisher: het gebied in het brein dat reageert op afbeeldingen
van beweging reageert ook op echte bewegingen. Hierdoor is het moeilijker uit elkaar te
houden.
- Motion aftereffects: een stilstaande stimulus lijkt te bewegen als je lang naar een
bewegende stimulus gekeken hebt
Waterfall illusion: wanneer je lang naar een waterval kijkt en vervolgens naar een
stilstaand object/achtergrond kijkt, lijkt dit te bewegen.