Blok 4 – probleem 1 – a keen eye
Het oog
A: vitreous chamber / glasachtig lichaam
B: optic nerve / oogzenuw
C: macula / gele vlek
D: retina / netvlies
E: vascular tunic / vaatvlies
F: sclera / oogwit
G: cornea / hoornvlies
H: anterior chamber / voorste oogkamer
I: pupil
J: iris
K: lens
L: blinde vlek
Vitreous chamber / glasachtig lichaam: zorgt ervoor dat het oog zijn ronding behoudt en alles op zijn
plek blijft zitten.
- Vitreous humor: transparante vloeistof die deze kamer vult. Wordt niet continu vernieuwd,
waardoor er vuil blijft hangen. Is transparant omdat er geen bloedvaten inzitten.
- Floaters: kleine vuiltjes die in het glasachtig lichaam zitten. Dankzij de zwaartekracht gaan
deze naar de onderkant van het oog en zorgen ze over het algemeen niet voor problemen.
Optic nerve / oogzenuw: de plek waar de signalen van het oog naar de hersenen doorgestuurd
worden. Hier zit de verbinding tussen de ogen en de hersenen.
Macula / gele vlek: centrum van het netvlies. Dit zorgt voor scherp zicht. Het centrum van de gele
vlek wordt de fovea genoemd. Deze bevat alleen kegeltjes, waardoor je hier goed kleur kan
waarnemen.
Retina / netvlies: membraan in de achterkant van het oog dat staafjes en kegeltjes bevat. Kegeltjes
zorgen voor kleurwaarneming en staafjes zorgen voor zwart/wit en lichtintensiteit. Het netvlies
bestaat uit 3 lagen:
1. Fotoreceptoren: zetten licht om naar neurale signalen. Bestaat uit kegeltjes en staafjes. Het
lichtgevoelige deel is naar de achterkant van het oog gericht.
- Staafjes: dik, lang, cilindervormig. Gespecialiseerd in nachtvisie. Vooral aan de buitenkant
van het nachtvlies. Hierdoor kunnen we ook zien als er weinig licht is. Gevoelig voor
blauwgroen licht. Het netvlies bevat meer staafjes dan kegeltjes.
- Kegeltjes: kort, dik, kegelvormig. Gespecialiseerd in dagvisie, kleur en fijne visuele scherpte.
Er zijn 3 soorten kegeltjes:
S kegeltjes: gevoelig voor korte golflengten (violet). Hier heb je de minste van
M kegeltjes: gevoelig voor middellange golflengten (groen)
L kegeltjes: gevoelig voor lange golflengten (rood/geel). Hier heb je de meeste van
2. Bipolaire cellen: hebben 2 functies; synapsen maken met fotoreceptoren en de grote
ganglion cellen. Hiertussen zitten nog de horizontale cellen: gespecialiseerd in contact tussen
de fotoreceptoren en bipolaire cellen en kunnen informatie hiertussen inhiberen of
stimuleren. Horizontale cellen zorgen voor contrast. Er zijn 2 soorten bipolaire cellen:
- ON: reageren op een toename in licht
- OFF: reageren op een afname in licht
, 3. Ganglion cellen: deze zitten naast het glasachtig lichaam, aan de binnenkant van het netvlies.
Deze cel ontvangt visuele informatie van de fotoreceptoren via bipolaire en amacrine cellen
en verstuurt deze informatie naar de hersenen. Er zijn 3 soorten ganglioncellen:
- P ganglion cellen: reageren op kleine objecten en het zien van grote contrasten. (80%)
- M ganglion cellen: reageren op kleine kleurveranderingen en kleine contrasten. (10%)
- Koniocellular cellen: reageren op blauw licht en worden geïnhibeerd door geel licht. Deze
cellen kunnen een rol spelen bij het tijdelijk niet zien als we knipperen of bewegen. (10%)
- Amacrine cellen: cellen die zorgen voor contact tussen de bipolaire cellen en ganglioncellen
en kunnen deze verbinding inhiberen of stimuleren.
Vascular tunic / vaatvlies: weefsel dat bestaat uit bloedvaten, zorgt voor de aanvoer van zuurstof en
voedingsstoffen voor het oog. Pigmentatie zorgt voor het absorberen van overig licht, waardoor we
scherp blijven zien.
Sclera / oogwit: de buitenste witte laag van het oog. Bestaat uit stevig materiaal door het
drukverschil tussen binnen in het oog en de buitenlucht. Het doorzichtige gedeelte hiervan is het
hoornvlies. Beschermt het glasachtig lichaam en kan niet vervormen.
Cornea / hoornvlies: deel van het oog waar licht als eerste doorheen komt. Transparant omdat het
geen bloedvaten bevat. Als er een beschadiging op komt wordt dit binnen 24 uur hersteld.
Hoornvlies zorgt voor 80% van de lichtafbuiging/focus.
Anterior chamber / voorste oogkamer: gevuld met aqueous humor: een vloeistof die afkomstig is
uit het bloed en constant ververst wordt. Voegt zuurstof en voedingsstoffen toe aan het hoornvlies
en de lens en verwijderd afvalstoffen.
Pupil: om licht naar de lens te krijgen moet het eerst door de pupil. De grootte van de pupil wordt
geregeld door 2 sets spieren:
- Circulaire spieren: binnenste set spieren die zorgt voor het verkleinen van de pupil
- Radiale spieren: buitenste set spieren die zorgt voor het vergroten van de pupil
- Depth of field: range van scherp beeld, afhankelijk van de grootte van de pupil. Een grote
pupil is alleen van dichtbij scherp, een kleine pupil heeft een groter scherp beeld.
Iris: geeft kleur aan het oog. Als je veel pigment hebt, is de iris bruin, hoe minder, hoe meer
doorzichtig de iris is. Daarom zijn bij albino’s de ogen vaak rood omdat je de bloedvaten daar
doorheen ziet.
Het oog
A: vitreous chamber / glasachtig lichaam
B: optic nerve / oogzenuw
C: macula / gele vlek
D: retina / netvlies
E: vascular tunic / vaatvlies
F: sclera / oogwit
G: cornea / hoornvlies
H: anterior chamber / voorste oogkamer
I: pupil
J: iris
K: lens
L: blinde vlek
Vitreous chamber / glasachtig lichaam: zorgt ervoor dat het oog zijn ronding behoudt en alles op zijn
plek blijft zitten.
- Vitreous humor: transparante vloeistof die deze kamer vult. Wordt niet continu vernieuwd,
waardoor er vuil blijft hangen. Is transparant omdat er geen bloedvaten inzitten.
- Floaters: kleine vuiltjes die in het glasachtig lichaam zitten. Dankzij de zwaartekracht gaan
deze naar de onderkant van het oog en zorgen ze over het algemeen niet voor problemen.
Optic nerve / oogzenuw: de plek waar de signalen van het oog naar de hersenen doorgestuurd
worden. Hier zit de verbinding tussen de ogen en de hersenen.
Macula / gele vlek: centrum van het netvlies. Dit zorgt voor scherp zicht. Het centrum van de gele
vlek wordt de fovea genoemd. Deze bevat alleen kegeltjes, waardoor je hier goed kleur kan
waarnemen.
Retina / netvlies: membraan in de achterkant van het oog dat staafjes en kegeltjes bevat. Kegeltjes
zorgen voor kleurwaarneming en staafjes zorgen voor zwart/wit en lichtintensiteit. Het netvlies
bestaat uit 3 lagen:
1. Fotoreceptoren: zetten licht om naar neurale signalen. Bestaat uit kegeltjes en staafjes. Het
lichtgevoelige deel is naar de achterkant van het oog gericht.
- Staafjes: dik, lang, cilindervormig. Gespecialiseerd in nachtvisie. Vooral aan de buitenkant
van het nachtvlies. Hierdoor kunnen we ook zien als er weinig licht is. Gevoelig voor
blauwgroen licht. Het netvlies bevat meer staafjes dan kegeltjes.
- Kegeltjes: kort, dik, kegelvormig. Gespecialiseerd in dagvisie, kleur en fijne visuele scherpte.
Er zijn 3 soorten kegeltjes:
S kegeltjes: gevoelig voor korte golflengten (violet). Hier heb je de minste van
M kegeltjes: gevoelig voor middellange golflengten (groen)
L kegeltjes: gevoelig voor lange golflengten (rood/geel). Hier heb je de meeste van
2. Bipolaire cellen: hebben 2 functies; synapsen maken met fotoreceptoren en de grote
ganglion cellen. Hiertussen zitten nog de horizontale cellen: gespecialiseerd in contact tussen
de fotoreceptoren en bipolaire cellen en kunnen informatie hiertussen inhiberen of
stimuleren. Horizontale cellen zorgen voor contrast. Er zijn 2 soorten bipolaire cellen:
- ON: reageren op een toename in licht
- OFF: reageren op een afname in licht
, 3. Ganglion cellen: deze zitten naast het glasachtig lichaam, aan de binnenkant van het netvlies.
Deze cel ontvangt visuele informatie van de fotoreceptoren via bipolaire en amacrine cellen
en verstuurt deze informatie naar de hersenen. Er zijn 3 soorten ganglioncellen:
- P ganglion cellen: reageren op kleine objecten en het zien van grote contrasten. (80%)
- M ganglion cellen: reageren op kleine kleurveranderingen en kleine contrasten. (10%)
- Koniocellular cellen: reageren op blauw licht en worden geïnhibeerd door geel licht. Deze
cellen kunnen een rol spelen bij het tijdelijk niet zien als we knipperen of bewegen. (10%)
- Amacrine cellen: cellen die zorgen voor contact tussen de bipolaire cellen en ganglioncellen
en kunnen deze verbinding inhiberen of stimuleren.
Vascular tunic / vaatvlies: weefsel dat bestaat uit bloedvaten, zorgt voor de aanvoer van zuurstof en
voedingsstoffen voor het oog. Pigmentatie zorgt voor het absorberen van overig licht, waardoor we
scherp blijven zien.
Sclera / oogwit: de buitenste witte laag van het oog. Bestaat uit stevig materiaal door het
drukverschil tussen binnen in het oog en de buitenlucht. Het doorzichtige gedeelte hiervan is het
hoornvlies. Beschermt het glasachtig lichaam en kan niet vervormen.
Cornea / hoornvlies: deel van het oog waar licht als eerste doorheen komt. Transparant omdat het
geen bloedvaten bevat. Als er een beschadiging op komt wordt dit binnen 24 uur hersteld.
Hoornvlies zorgt voor 80% van de lichtafbuiging/focus.
Anterior chamber / voorste oogkamer: gevuld met aqueous humor: een vloeistof die afkomstig is
uit het bloed en constant ververst wordt. Voegt zuurstof en voedingsstoffen toe aan het hoornvlies
en de lens en verwijderd afvalstoffen.
Pupil: om licht naar de lens te krijgen moet het eerst door de pupil. De grootte van de pupil wordt
geregeld door 2 sets spieren:
- Circulaire spieren: binnenste set spieren die zorgt voor het verkleinen van de pupil
- Radiale spieren: buitenste set spieren die zorgt voor het vergroten van de pupil
- Depth of field: range van scherp beeld, afhankelijk van de grootte van de pupil. Een grote
pupil is alleen van dichtbij scherp, een kleine pupil heeft een groter scherp beeld.
Iris: geeft kleur aan het oog. Als je veel pigment hebt, is de iris bruin, hoe minder, hoe meer
doorzichtig de iris is. Daarom zijn bij albino’s de ogen vaak rood omdat je de bloedvaten daar
doorheen ziet.