,
,
, ZSO 2.3 CHEMISCHE BINDINGEN
ACHTERGROND
Van elke 100 moleculen in ons lichaam, bestaan er 99 uit water. De belangrijkste eigenschap
van een watermolecuul is dat een deel ervan negatief geladen is, terwijl de twee andere
delen ervan een positieve lading dragen. Met deze geladen delen kan het watermolecuul
elektrische interacties aangaan met tegengestelde geladen delen op andere watermoleculen
of moleculen van andere verbindingen. Deze interacties worden waterstofbruggen genoemd.
Waterstofbruggen worden voortdurend gemaakt en weer verbroken en de snelheid waarmee
dat gebeurt is afhankelijk vnan de temperatuur, langzaam bij 0 graden, hier zitten de
watermoleculen maximaal aan elkaar vast en zeer snel bij 100 graden, de watermoleculen
laten van elkaar los. Bij 37 graden is het water vloeibaar.
DOELSTELLING
De student kan de hoofdklassen van chemische verbindingen in de cel beschrijven en de
cruciale rol van water als oplosmiddel verklaren.
1. Beschrijf de elektrische lading, massa en locatie van de drie grote subatomische
delen van een atoom.
Elektron: lading is -1, massa is 0 en locatie is in de elektronenschil
Neuron: lading is 0, massa is 1u en bevindt zich in de kern
Proton: lading is +1, massa is 1u en bevindt zich net als een neuron in de kern.
2. Welke vier atomen komen het meest voor in ons lichaam?
Zuurstof (O), waterstof (H), koolstof (C), stikstof (N)
3. Beschrijf het onderscheid in de kenmerken van de drie klassen van essentiele
chemische elementen in het lichaam
Major elemements: 99.3% van totale aantal atomen in het lichaam
Mineral elements: 0.7%
Trace elements: minder dan 0.01%
4. beschrijf hoeveel covalente bindingen de atomen koolstof, stikstof, zuurstof en
waterstof kunnen vormen.
Koolstof: 4
Stikstof: 3
Zuurstof: 2
Waterstof: 1
5. Welke eigenschap van moleculen zorgt ervoor dat de kunnen veranderen in
driedimensionale vorm?
Het hebben van één covalente binding, hierdoor kunnen atomen draaien t.o.v. andere
atomen: rotatie rond enkele bindingen.
6. Definieer ion en ionbinding en hoe deze gevormd wordt.
Ion: een elektrisch geladen molecuul of atoom
Ionbinding: een tegengestelde lading trekt elkaar aan (Na+ en Cl-) er ontstaat een negatieve
of positieve lading door het afgeven of opnemen van een elektron.
7. Teken een geïoniseerde carbonzuur en een geïoniseerde aminogroep