5.1 inleiding
Paniekaanvallen zijn een kenmerk van een ernstige vorm van een angststoornis die
paniekstoornis wordt genoemd.
5.2 angststoornis
Angst: emotionele gesteldheid die wordt gekenmerkt door fysiologische arousal, onaan-
gename spanning en een gevoel van vrees of bezorgdheid. Angst is normaal, angst wordt
afwijkend wanneer de angst niet in verhouding staat tot de dreiging. Angststoornis:
klasse van psychische stoornissen die zich kenmerkt door buitensporige angstreacties.
Angst wordt op verschillende manieren ervaren.
5.2.1 overzicht van angststoornissen
Angst heeft verschillende symptomen:
a. Fysieke kenmerken
b. Gedragskenmerken
c. Cognitieve kenmerken
Angststoornissen sluiten elkaar niet uit. Vroeger werd een angststoornis gezien als
biologische aandoening van het zenuwstelsel. Freud kwam met de theorie waarin angst
een rol speelde. Hieronder bespreken we de belangrijkste angststoornissen.
5.3 paniekstoornis
Paniekstoornis: wordt gekenmerkt door terugkerende episodes van intense angst of
paniek. De paniek gaat samen met lichamelijke symptomen (bijv. kortademig). Mensen
denken wanneer ze een paniekaanval hebben vaak dat ze dood gaan.
De aanval begint plotseling, de piek is binnen 5/10 min. en de duur ervan verschilt. Je
wordt pas gediagnostiseerd wanneer je terugkerende aanvallen hebt die uit het niets
ontstaan, de aanvallen moeten ook voldoen aan:
- Aanhoudende angst voor een volgende aanval of zorgen over de gevolgen van de
aanval.
- Significante maladaptieve veranderingen in gedrag.
In de loop van tijd ga je de aanval associëren met bepaalde plekken. Mensen met een
paniekstoornis vluchten of verstijven en zijn afhankelijk van anderen. Wanneer je
plekken vermijd die je associeert met de aanval heb je agorafobie (angst voor openbare
ruimte). Paniekstoornissen komen vaker voor bij vrouwen.
5.3.1 theoretische perspectieven
Paniekstoornissen berusten op een combinatie van biologische, fysiologische en cogni-
tieve factoren. Enerzijds gaat het om een combinatie van cognitieve en biologische
factoren en foute interpretaties van lichamelijke situaties, anderzijds om fysiologische en
fysieke reacties.
Biologische factoren
De biologische grondslag van de paniekstoornis heeft te maken met een te gevoelig al-
armsysteem. Klein stelde met de vals verstikkingsalarmtheorie dat een defect in het al-
armsysteem voor ademhaling in de hersenen een vals alarm liet afgaan als reactie op
lichte verstikking. Dit leidt tot de lichamelijke symptomen.
GABA is een neurotransmitter die stressreacties onderdrukt. Mensen met een paniek-
stoornis hebben vaak een laag GABA-niveau. Serotonine helpt bij reguleren van emotio-
nele stemmingen. Antidepressiva activeren dit.
Cognitieve factoren
Angst voor angst heeft te maken met de angst dat de eigen emoties en lichamelijke sen-
saties onbeheersbaar worden. Ze zijn bijv. bang dat er een ramp gebeurd door een sym-
ptoom. Deze gedachte versterken de angst en zo kom je in een vicieuze cirkel van angst.
Misschien zijn deze foute interpretaties verantwoordelijk voor een paniekaanval.
Cognitieve factoren spelen een belangrijke rol bij het bepalen van de overgevoeligheid
voor biologische tests bij mensen met paniek.