Signaalwoorden 3e klas
Signaalwoord Voorbeeld Vertaling Functie
1. aber Das stimmt aber nicht Dat klopt echter niet tegenstelling
Maar dat klopt niet
2. als Es war schon spät, als er es Het was al laat, toen hij het tijd
entdeckte. ontdekte.
3. also Ich habe also Recht Ik heb dus gelijk gevolg
Dann muss das also falsch Dan moet dat dus fout zijn conclusie
sein
4. auch Er ist auch einverstanden Hij is het er ook mee eens opsomming
5. außer Alle waren da, außer Paul Iedereen was er, behalve Paul
6. außerdem Es ist außerdem auch gesünder Het is bovendien ook gezonder opsomming
7. dabei Dabei war es ein guter Plan Het was toch een goed plan tegenstelling
8. dagegen spricht Diese Entwicklung spricht aber Deze ontwikkeling spreekt dat tegenstelling
dagegen echter tegen.
9. dagegen Voriger Jahr dagegen, verlief Vorig jaar daarentegen liep alles tegenstelling
alles ganz anders heel anders
10. daher Es ist uns daher leider Het is ons daarom helaas Reden
unmöglich etwas zu tun onmogelijk iets te doen gevolg
Aha, daher der Name Aha, vandaar de naam
“Bratkartoffel”! “bakaardappel”!
11. damit Ich wiederhole es, damit du es Ik herhaal het, zodat je het niet doel-middel
nicht mehr vergisst. meer vergeet.
12. daraus geht hervor Und daraus geht hervor, dass En daaruit blijkt dat hij gelogen conclusie
, er gelogen hat heeft
13. das heißt Für uns heißt das also abwarten Voor ons betekent dat dus conclusie
afwachten
14. denn Du hast noch nichts getan, Je hebt nog niets gedaan, Reden / oorzaak
denn alles ist noch dreckig want alles is nog vuil.
Okay, alles muss anders , Oké, alles moet anders, maar
aber wie denn? hoe dan?
15. dennoch Ich werde dennoch nicht Ik zal het echter / desondanks / tegenstelling
aufgeben desalniettemin niet opgeven.
16. deshalb Ich bin krank und kann Ik ben ziek en kan daarom reden
deshalb nicht kommen niet komen
Ich bin damit einverstanden Ik ben het daarmee eens en
und mache deshalb mit doe daarom mee
17. entweder … oder Ich nehme entweder Eis oder Ik neem of ijs of pudding
Pudding
18. es ist klar Also, es ist klar , dass es so Het is dus duidelijk dat het zo Conclusie
nicht weiter gehen kann niet verder kan gaan
19. gar Eine 2, oder gar eine 1 habe ich Een 9 of zelfs een 10 heb ik nog versterking
noch nie bekommen nooit gehaald
20. gerade Ja, gerade das habe ich gemeint Ja, precies dat bedoelde ik
21. Grund Du hast also keinen Grund zum Jij hebt dus geen reden om te reden
Klagen klagen
22. im Gegensatz zu Sie ist im Gegensatz dazu sehr Zij is daarentegen / in tegenstelling
schüchtern tegenstelling tot heel verlegen
23. jedoch Die Sonne schien, es war De zon scheen, het was echter tegenstelling
jedoch kalt koud
Signaalwoord Voorbeeld Vertaling Functie
1. aber Das stimmt aber nicht Dat klopt echter niet tegenstelling
Maar dat klopt niet
2. als Es war schon spät, als er es Het was al laat, toen hij het tijd
entdeckte. ontdekte.
3. also Ich habe also Recht Ik heb dus gelijk gevolg
Dann muss das also falsch Dan moet dat dus fout zijn conclusie
sein
4. auch Er ist auch einverstanden Hij is het er ook mee eens opsomming
5. außer Alle waren da, außer Paul Iedereen was er, behalve Paul
6. außerdem Es ist außerdem auch gesünder Het is bovendien ook gezonder opsomming
7. dabei Dabei war es ein guter Plan Het was toch een goed plan tegenstelling
8. dagegen spricht Diese Entwicklung spricht aber Deze ontwikkeling spreekt dat tegenstelling
dagegen echter tegen.
9. dagegen Voriger Jahr dagegen, verlief Vorig jaar daarentegen liep alles tegenstelling
alles ganz anders heel anders
10. daher Es ist uns daher leider Het is ons daarom helaas Reden
unmöglich etwas zu tun onmogelijk iets te doen gevolg
Aha, daher der Name Aha, vandaar de naam
“Bratkartoffel”! “bakaardappel”!
11. damit Ich wiederhole es, damit du es Ik herhaal het, zodat je het niet doel-middel
nicht mehr vergisst. meer vergeet.
12. daraus geht hervor Und daraus geht hervor, dass En daaruit blijkt dat hij gelogen conclusie
, er gelogen hat heeft
13. das heißt Für uns heißt das also abwarten Voor ons betekent dat dus conclusie
afwachten
14. denn Du hast noch nichts getan, Je hebt nog niets gedaan, Reden / oorzaak
denn alles ist noch dreckig want alles is nog vuil.
Okay, alles muss anders , Oké, alles moet anders, maar
aber wie denn? hoe dan?
15. dennoch Ich werde dennoch nicht Ik zal het echter / desondanks / tegenstelling
aufgeben desalniettemin niet opgeven.
16. deshalb Ich bin krank und kann Ik ben ziek en kan daarom reden
deshalb nicht kommen niet komen
Ich bin damit einverstanden Ik ben het daarmee eens en
und mache deshalb mit doe daarom mee
17. entweder … oder Ich nehme entweder Eis oder Ik neem of ijs of pudding
Pudding
18. es ist klar Also, es ist klar , dass es so Het is dus duidelijk dat het zo Conclusie
nicht weiter gehen kann niet verder kan gaan
19. gar Eine 2, oder gar eine 1 habe ich Een 9 of zelfs een 10 heb ik nog versterking
noch nie bekommen nooit gehaald
20. gerade Ja, gerade das habe ich gemeint Ja, precies dat bedoelde ik
21. Grund Du hast also keinen Grund zum Jij hebt dus geen reden om te reden
Klagen klagen
22. im Gegensatz zu Sie ist im Gegensatz dazu sehr Zij is daarentegen / in tegenstelling
schüchtern tegenstelling tot heel verlegen
23. jedoch Die Sonne schien, es war De zon scheen, het was echter tegenstelling
jedoch kalt koud
