INHOUD
CASUS 1
Leerdoelen ............................................................................................................................................... 2
CASUS 2
Leerdoelen ............................................................................................................................................. 10
CASUS 3
Leerdoelen ............................................................................................................................................. 16
CASUS 4
Leerdoelen ............................................................................................................................................. 21
CASUS 5
Leerdoelen ............................................................................................................................................. 26
CASUS 6
Leerdoelen ............................................................................................................................................. 33
CASUS 7
Leerdoelen ............................................................................................................................................. 36
1
,Blok 1A - AFPF
CASUS 1
LEERDOELEN
Een beschrijving van de complexiteitsniveaus van structuren in het lichaam
Cellen: kleinste functionele eenheid van lichaam.
Weefsels: cellen in groepsverband met specifieke functies.
Organen: weefsels in groepsverband.
Systemen: meerdere organen samen die een orgaanstelsel vormen.
De definitie van milieu interieur en homeostase
Milieu interieur (extracellulaire vloeistof):
alles buiten de cellen in ons lichaam.
Homeostase: stabiele toestand in het
lichaam. Wisselwerking tussen de
intercellulaire en extracellulaire vloeistof.
Negatieve en positieve feedbackmechanisme met elkaar vergelijken
Feedbackmechanisme (proces: detector, controlecentrum en effector) handhaaft de homeostase.
Negatieve feedbackmechanisme: lichaam wordt terug in balans gebracht door een
tegenovergesztelde reactie op te wekken. Als een variabele stijgt, wordt het door negatieve
feedback gedaald en andersom.
Positieve feedbackmechanisme: hierbij wordt de verandering in het lichaam alleen maar
versterkt, de homeostase wordt hierbij niet in balans gebracht. Komt alleen voor bij:
bloedstolling, bevalling en spijsvertering.
2
, Blok 1A - AFPF
Functies van transportsystemen in het lichaam
Transportsystemen: zorgen ervoor dat alle cellen in verbinding staan met ondersteunde stoffen en
mogelijkheid hebben tot afvoeren van stoffen.
Bloed: transporteert bloedstoffen door hele lichaam. Opgebouwd uit:
o Plasma: vloeistof bestaande uit: voedingstoffen maag-darmkanaal, O2 uit longen,
chemische verbindingen en afvalproducten uit lichaamscellen.
o Bloedcellen: ertrocyten (rode bloedcellen), leukocyten (witte bloedcellen) en
trombocyten (bloedplaatjes).
Bloedsomloop (bloedvaten) en hart
Lymfoïde systeem: o.a. verantwoordelijk voor aanmaak leukocyten.
De functies van zenuwstelsel en endocriene stelsel van interne communicatie
Zenuwstelsel: snelwerkend communicatiemiddel in het lichaam via elektrische impulsen
door middel van neurotransmitters.
Endocriene stelsel: afzonderlijke klieren door hele lichaam, scheiden hormonen af in het
bloed. Hormonen stimuleren specifieke organen die betrokken zijn bij metabolische
processen, cellulaire processen, groei en rijping van lichaam. Endocriene klieren reageren op
gehalte van bepaalde stoffen in het bloed (bijv. glucose).
Hoe het lichaam stoffen absorbeert
Zuurstof: wordt opgenomen in de alveoli omringd met capillairen.
Voedingsstoffen: water, koolhydraten, eiwitten, vetten, vitamines en mineralen via de
spijsverteringsstelsel. Zijn goed voor: handhaving vochtbalans en toevoer energie en
bouwstenen.
Welke afvalstoffen worden door het lichaam verwijdert?
Koolstofdioxide: afvalproduct van celmetabolisme, uitgescheiden via de longen.
Urine: gevormd in de nieren.
Feces: bestaat uit onverteerbare etensresten, gal uit lever die afvalproducten bevat van
afgebroken rode bloedcellen en microben.
Activiteiten van individu ter overleving en ter bescherming
Huid: een barrière tegen invasie door microben, chemicaliën en uitdroging.
Weerstand tegen infectie door verdedigingsmechanisme:
o Aspecifieke verdedigingsmechanisme: effectief tegen alle soorten indringers.
Hieronder vallen: huid, slijm, maagsappen en ontstekingsreacties.
o Specifieke verdedigingsmechanisme: lichaam reageert bij een antigen.
Beweging
Behoud van de soort: overdracht van erfelijke eigenschappen en voortplanting.
Opsomming van mechanismen die vaak tot ziekte leiden
Ontsteking: reactie van weefsel door een beschadiging.
Tumoren: een overtollige en ongecontroleerd celgroei.
Abnormale immunologie: ongewenste reacties van het immuunsysteem.
Trombose, embolie en infarct: afwijkingen van het bloed of vaatwanden.
Degeneratie/slijtage: bij vroeg optreden, kan dit tot problemen lijden.
Metabolische afwijkingen: bijv. Diabetes mellitus.
Genetische afwijkingen: ontstaan door overerving of omgevingsfactoren (stralingen).
3