(les 1 t/m 4, 2023-2024)
Les 1 – Introductie (12-02)
weet wat een naamgebaar is;
– Naamgebaar = Een gebaar dat verwijst naar een (fictief) persoon of dier.
kan globaal beschrijven wat hij/zij bij het vak Dovenstudies kan
verwachten.
– Dovengemeenschappen worden beschreven als een ‘high context culture’
➔ De groep gaat boven het individu en de cultuur en taal zijn gericht op
intermenselijke relaties.
– Gebarentaal is sterk context afhankelijk
Les 2 – Doof en zo (13-02)
kan een globale beschrijving geven van de dovengemeenschap (wie,
hoeveel, verschillen in doelgroepen/identiteiten);
– Wie horen er bij de dovengemeenschap?
➔ Iedereen die doof is of in welke mate dan ook slechthorend.
➔ Ook kinderen die op zijn gegroeid met dove ouders.
➔ Een horende die opgegroeid is in de gemeenschap, mag zichzelf ook lid
noemen.
– Hoeveel horen er bij de dovengemeenschap?
➔ Tussen de 15.000 en 18.000 doven → plotsdoven, doofgeboren (0,1% van
bevolking)
➔ Als we alle gehoorbeperkten (ouderdomsdoofheid etc.) meetellen zijn dit er
1,5 miljoen (10% van bevolking)
➔ Er worden elk jaar ongeveer 100 dove baby’s geboren → Door een
gehoorscreening kun je baby’s testen of ze doof/slechthorend zijn. Daarna
wordt er een diagnose gesteld.
– Verschillende doelgroepen/identiteiten van de dovengemeenschap:
➔ Prelinguaal doof = Mensen die vanaf geboorte doof zijn / doof vanaf drie jaar
voor het spreken van een taal.
➔ Slechthorende (licht/zwaar) = Mensen met verminderd gehoor, variërend van
licht tot zwaar slechthorend.
➔ Doof (gradaties bijv. restgehoor of stokdoof).
➔ Plots- en laatdoof = Mensen die op jeugdige leeftijd of volwassen leeftijd doof
zijn geworden.
➔ Doofblind = Mensen die zowel auditief als visueel beperkt zijn (slechthoren/
slechtzienden, slechthorend blinden, doof-slechtzienden en totaal
doofblinden).
Pagina 1 van 10