Hoofdstuk 5 moderne zorg voor ouderen
(lees praktijkvoorbeeld aan begin van het hoofdstuk)
Eigen regie naar de voorgrond
De overheid heeft de afgelopen jaren een aantal maatregelen genomen. Een van die maatregelen is
de verschuiving van een verzorgingsmaatschappij naar een participatiesamenleving.
Verzorgingsmaatschappij: neemt de overheid de zorg voor de kwetsbare groepen op zich, samen met
maatschappelijke organisaties. Participatiesamenleving: neemt iedereen die dat kan zelf
verantwoordelijkheid voor zijn leven, zonder hulp van de overheid.
Van ouderen wordt dus verwacht dat ze zo lang mogelijk zelfstandig thuis blijven wonen en dat ze zelf
regie voeren over het regelen van hulp en zorg. Of ouderen hiertoe in staat zijn, is afhankelijk van:
Dus belemmerede factoren:
De beperkingen die iemand ervaart
Persoonlijke eigenschappen
Toegang tot hulpbronnen
Ouderen die slecht ter been zijn, zijn veel minder instaat om hun eigen boodschappen te doen en
voor zichzelf te zorgen, dan ouderen die gemakkelijk overal naartoe kunnen reizen. Ouderen bij wie
het geheugen achteruit gaat, kunnen moeite hebben met het maken van afspraken of met het op tijd
innemen van medicijnen.
Ook persoonlijke eigenschappen: ouderen van wie de partner altijd het huishouden heeft gedaan,
hebben na het overlijden van hun partner vaak grote moeite om deze taken zelf over te nemen .
Hulpbronnen zijn manieren om in behoeften te voorzien. Materiële hulpbronnen voor ouderen zijn
bv het ervaren van zelfregie en het meemaken van nieuwe dingen. Sociale hulpbronnen bedoelen we
het sociale netwerk van iemand, dus heeft iemand nog een partner thuis of contacten in de buurt.
Beperkingen, eigenschappen en hulpbronnen spelen een belangrijke rol in het werk van de sociaal
werker. Zo helpt de sociaal werker ouderen om om te gaan met hun beperkingen, bv door samen
geheugensteuntjes te bedenken als zij vergeetachtig zijn. Daarnaast helpt de sociaal werker de
persoon te versterken en meer eigen regie te laten ervaren, door hem meer zelfredzaam te maken
door hun mentale weerbaarheid te vergroten. Of de sociaal werker kan helpen bij het vergroten van
het sociale netwerk, bv een passende dagbesteding te zoeken.
De sociaal werker krijgt vaak te maken met situaties waarin van de oudere een gedragsverandering
gewenst is. om bepaald gedrag te stimuleren, is het van belang dat de sociaal werker inzicht heeft in
de factoren die gedrag bepalen en gedrag beïnvloed.
Menselijk gedrag wordt bepaald door een combinatie van:
Motivatie (willen)
Capaciteit (kunnen)
Gelegenheid
(lees praktijkvoorbeeld aan begin van het hoofdstuk)
Eigen regie naar de voorgrond
De overheid heeft de afgelopen jaren een aantal maatregelen genomen. Een van die maatregelen is
de verschuiving van een verzorgingsmaatschappij naar een participatiesamenleving.
Verzorgingsmaatschappij: neemt de overheid de zorg voor de kwetsbare groepen op zich, samen met
maatschappelijke organisaties. Participatiesamenleving: neemt iedereen die dat kan zelf
verantwoordelijkheid voor zijn leven, zonder hulp van de overheid.
Van ouderen wordt dus verwacht dat ze zo lang mogelijk zelfstandig thuis blijven wonen en dat ze zelf
regie voeren over het regelen van hulp en zorg. Of ouderen hiertoe in staat zijn, is afhankelijk van:
Dus belemmerede factoren:
De beperkingen die iemand ervaart
Persoonlijke eigenschappen
Toegang tot hulpbronnen
Ouderen die slecht ter been zijn, zijn veel minder instaat om hun eigen boodschappen te doen en
voor zichzelf te zorgen, dan ouderen die gemakkelijk overal naartoe kunnen reizen. Ouderen bij wie
het geheugen achteruit gaat, kunnen moeite hebben met het maken van afspraken of met het op tijd
innemen van medicijnen.
Ook persoonlijke eigenschappen: ouderen van wie de partner altijd het huishouden heeft gedaan,
hebben na het overlijden van hun partner vaak grote moeite om deze taken zelf over te nemen .
Hulpbronnen zijn manieren om in behoeften te voorzien. Materiële hulpbronnen voor ouderen zijn
bv het ervaren van zelfregie en het meemaken van nieuwe dingen. Sociale hulpbronnen bedoelen we
het sociale netwerk van iemand, dus heeft iemand nog een partner thuis of contacten in de buurt.
Beperkingen, eigenschappen en hulpbronnen spelen een belangrijke rol in het werk van de sociaal
werker. Zo helpt de sociaal werker ouderen om om te gaan met hun beperkingen, bv door samen
geheugensteuntjes te bedenken als zij vergeetachtig zijn. Daarnaast helpt de sociaal werker de
persoon te versterken en meer eigen regie te laten ervaren, door hem meer zelfredzaam te maken
door hun mentale weerbaarheid te vergroten. Of de sociaal werker kan helpen bij het vergroten van
het sociale netwerk, bv een passende dagbesteding te zoeken.
De sociaal werker krijgt vaak te maken met situaties waarin van de oudere een gedragsverandering
gewenst is. om bepaald gedrag te stimuleren, is het van belang dat de sociaal werker inzicht heeft in
de factoren die gedrag bepalen en gedrag beïnvloed.
Menselijk gedrag wordt bepaald door een combinatie van:
Motivatie (willen)
Capaciteit (kunnen)
Gelegenheid
