College 1
De relatie tussen technisch vloeiend lezen en begrijpend lezen.
Stap 1 is goed vloeiend technisch kunnen lezen voordat je begrijpend kunt lezen (stap 2). Dit
moet omdat de lezer anders meer bezig is met het vloeiend lezen dan met het begrijpen van
de tekst. (Werkgeheugen).
Lagere orde processen (woordherkenning, zinsontleding) geautomatiseerd zorg voor ruimte
voor hogere orde begripsprocessen. -> Verbal efficiency theory van Perfetti. Langzame
woordherkenning is dus een probleem.
Kintsch:
Gaten vullen (relatie infereren) is nodig om een tekst te begrijpen.
- Lezers construeren een mentale representatie van een tekst.
- Leerprocessen op woord-, zins- en tekstniveau zijn verantwoordelijk voor constructie
van mentale representatie.
- Individuele verschillen in tekstbegrip gerelateerd aan onderliggende cognities
(kennis, vaardigheden) zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van die
leerprocessen.
The simple view of reading:
RC = D x LC
RC = Reading comprehension – leesvaardigheden.
D = Decoding – decoderen.
LC = Language/ listening comprehension – spreek-/ luistervaardigheden.
Profiel van een goede lezer:
- Stelt zichzelf een leesdoel en hanteert een passende leestechniek.
- Activeert allerlei voorkennis. (gaten vullen).
- Verwerkt tekst vloeiend en snel.
- Probeert zoveel mogelijk tekstelementen te verbinden.
- Probeert samenhang en structuur aan te brengen m.b.v. kennis hierover en van
‘cues’ (verbindingswoorden, signaalwoorden) in de tekst.
- Organiseert de tekstinhoud en vat die (mentaal) samen.
- Monitort begrip en handelt daarnaar.
- Stelt zichzelf vragen, op tekst- en metaniveau.
- Gebruikt strategieën om begripsproblemen op te lossen.
Wat doen goede lezers NIET (en zwakke lezers vaak wel):
- Zonder gesteld doel lezen.
- Verklanken/ via de klank lezen/ uitspreken.
- Eén woord tegelijk lezen, traag lezen.
- Vertalend lezen.
- Gokken/ raden.
- Van linksboven tot rechtsonder door de hele tekst ‘ploegen’.
- Bij onbekende woorden: gaan opzoeken of stoppen met lezen.
, - Een tekst als een lijst onsamenhangende feiten onthouden.
College 2
Tekstsoorten:
- Informatieve teksten.
- Instructieve teksten.
- Persuasieve teksten.
- Betogende/ beschouwende teksten.
- Diverterende teksten.
Manieren van lezen:
- Intensief:
o Taal.
o Inhoud.
- Extensief:
o Scannen.
o Globaal/ skimmen.
De manier waarop je leest hangt af van je leesdoel. Stel je doel vast en pas de manier van
lezen daarop aan. (Goede lezers doen dit al).
Lezen in de tweede taal:
De taaldrempel: Bij laag taalniveau in de T2, geen gebruik van de leesvaardigheid van de T1.
De lezer is meer bezig dan met de woorden te begrijpen dan de tekst. (Werkgeheugen).
Hoe zorg je ervoor dat taal geen rol speelt:
- Passende teksten.
- Passende en functionele opdrachten/ taken.
- Rondje taal, rondje lezen. (Of twee…).
- Introduceren, goed contextueel inbedden van de tekst en oriënterende activiteiten
laten uitvoeren.
- De tekst niet expliciet als ‘vehikel’ voor nieuwe taal gebruiken.
- Steeds uitleggen wat de bedoeling is van een leesactiviteit.
Het VUT-model: (Strategieën voor, tijdens en na het lezen).
- Voorbereiden (oriënteren/ plannen):
- Waarom wil ik iets lezen, wat weet ik al, wat niet, wat voor tekst zoek ik?
- Heeft deze tekst het beoogde genre, doelgroep, onderwerp, inhoud? (Oriëntatie
m.b.v. buitenkant van tekst; eerste/ laatste zin).
- Hoe ga ik de tekst lezen? (zie -> manieren van lezen).
- Wat kan ik (waar in de tekst) verwachten?
- Kan ik dit wel? (Inhoud en/ of taal).
- Uitvoeren (verwerken/ interpreteren/ monitoren/ sturen):
- Wil ik na de eerste zin verder lezen?
- Wat is de betekenis, snap ik het nog, bereik ik mijn doel?