& ASSESSMENT
Leerdoelen:
1. Uitleggen wat het assessmentproces in houdt met de verschillende stappen, aannames,
ethische aspecten en speciale voorzieningen.
2. Begrijpen wat testscores betekenen en hoe deze te interpreteren om adequate
besluitvorming te laten plaatsvinden.
3. Uitleggen wat betrouwbaarheid en validiteit van testscores zijn en hoe deze kunnen
samenhangen en verschillen.
4. Begrijpen hoe de kwaliteit van individuele items te analyseren is.
5. De kwaliteit van verschillende instrumenten beoordelen voor het meten van diverse
populaties
1
,Definiëren
Hulpvraag: Is gericht op bijvoorbeeld gedrag, sociaal-emotionele ontwikkeling en cognitieve
ontwikkeling.
Definities construct:
Construct: Een eigenschap van iets of iemand.
- Conceptuele definitie: Abstracte formulering
- Operationele definitie: In meetbare termen geformuleerd.
Dissumilatie-schalen op meerdere items
- Zelfrapportage (persoonlijkheid en gedrag)
F-schaal (fake bad): Zeldzame gedragingen (bijvoorbeeld: ik heb meerdere mensen
vermoord).
L-schaal (fake good): Sociale wenselijkheid (bijvoorbeeld: Ik voel me wel eens somber).
V-schaal: Valditeitsschaal (bijvoorbeeld: Ik drink minimaal 100 glazen water per dag (kijkt
of je begrijpt wat er gevraagd wordt, dit kan namelijk eigenlijk niet).
Inconsistentie-schaal: Tegenstrijdige antwoorden op dezelfde soort vraag.
- Cognitieve testen: Kijken of de inzet tijdens het maken van de test goed/aanwezig is
Symptom Validity: Een hele simpele taak wordt
aangekondigd als heel moeilijk.
Forced-Choice: Gokkans
Selecteren
Type testen
Maximum performance test: Het in kaart brengen van kennis- en
vaardigheidsniveau. Hierin zijn verschillende subcategorieën: achievement of aptitude, objectief of
subjectief, speed of power.
- Soorten test
Achievement test: Meet kennis en vaardigheden op een gebied waarin instructie is
gegeven (niveau na instructie) vaak gebruikt om te meten wat er geleerd is op een
bepaald moment.
Aptitude test: Meet cognitieve vaardigheden en vaardigheden die zijn verzameld als het
resultaat van algemene levenservaring (niveau als gevolg van levenservaring) vaak
gebruikt als voorspeller voor toekomstige prestaties.
- Subtypes:
Speed: Hoeveel test items correct binnen afgebakende tijd.
Power: Oplopende moeilijkheidsgraad -> hoeveel items zijn correct?
- Objectief vs. Subjectief
Objectief: Als de testscores niet beïnvloed worden door degene die de testscore
bepaald. Scoren van MC (goed/fout)
Subjectief: Als de testscore beïnvloed kan worden door degene die de testscore bepaald.
Tentamen met open vragen (gevoeliger voor interpretatie nakijker).
- Items:
Geselecteerde respons items: meerkeuze tests, juist/onjuist items en passende items
2
, Geconstrueerde respons items: essays en korte antwoord items
Typical response test: Deze testen zijn ontworpen om het typische gedrag en de kenmerken van een
persoon te meten.
- Objectieve persoonlijkheidstest: Gebruikt items die niet worden beïnvloed door het
subjectieve oordeel van de persoon die de test scoorde (vaste antwoordcategorieën).
- Projectieve persoonlijkheidstest: Betrokken bij de presentatie van dubbelzinnig materiaal
dat een bijna oneindig aantal antwoorden oproept. De meeste projectieve tests betrekken
subjectiviteit bij het scoren (open vragen, geen goed/fout, subjectieve scoring).
Computerized Adaptive Testing (CAT): selecteert de computer items met een bepaalde
moeilijkheidsgraad voor de participant (geselecteerd op basis van de prestatie van de participant op
eerdere items).
Testmatrijs: Een testmatrijs is een tabel waarin wordt aangegeven hoe de eigenschappen,
vaardigheden en het construct wordt gemeten.
Gedragsinstrumenten (method)
Bij gedragsdiagnostiek wordt gekeken naar de typische respons van een persoon in een bepaalde
situatie, waarbij er vanuit wordt gegaan dat uit observeerbaar gedrag de gevoelens en gedachten van
een persoon representeert.
- Directe observatie: Het doel van directe observatie is het zicht krijgen op probleemgedrag. Je
plaatst het gedrag in een context, dit kan zowel kwalitatief als kwantitatief.
Setting: Naturalistisch vs. Gecontroleerd
Rol observator: Participerend vs. Afwezig
Kwantitatieve observaties:
Time sampling: Je kijkt naar de aanwezigheid van gedefinieerd gedrag.
o Geheel interval: Gedrag is continu aanwezig geweest
o Gedeeltelijk interval: Gedrag komt voor tijdens interval
o 1 moment: Gedrag na xx aantal seconden of minuten.
Event-sampling: Je turft de frequentie van gedefinieerd gedrag.
- Gedragsinterview: Focust zich op antecedenten en consequenties van gedrag en wat er al
geprobeerd is om verandering teweeg te brengen. Ook wordt er een poging gedaan om naar
relevante informatie uit het verleden te kijken.
Semi-gestructureerd: Hierbij heb je een algemeen interviewschema met vooropgestelde,
wat algemener geformuleerde, vragen, maar je mag hier wel van afwijken.
Concreet, observeerbaar gedrag laten beschrijven: Hierbij wordt gekeken naar de ernst
en frequentie in vergelijking met leeftijdsgenoten; de antecedenten en consequenties
van het probleemgedrag; er wordt achterhaald of er sprake is van co-morbiditeit.
- Zelfrapportage vragenlijsten:
Omnibus: Meet een breed scala aan symptomen en gedragingen die verband houden
met verschillende emotionele en gedragsstoornissen. Gericht op signalering en
screening.
Domeinspecifiek: Grondige beoordeling geven aan het specifieke domein die ze
beoordelen, vragen over één specifiek onderwerp. Deze vragenlijsten zijn diepgaand en
geschikt voor diagnostische(re) doeleinden.
- Respons sets: Testreacties die de ware kenmerken van een persoon verkeerd weergeven.
Continue prestatietests (CPTs): zijn specifieke gedragstests die oorspronkelijk ontwikkeld zijn om
oplettendheid, volgehouden en selectieve aandacht en executieve controle te meten. Bij een
gedragsbeoordelingsschaal wordt een persoon beoordeeld op verschillende domeinen
3