Aardrijkskunde VWO 3 hoofdstuk 3 draagkacht
Begrippen H.3
1. Afwenteling = Een milieuprobleem afschuiven op een ander gebied of een andere generatie,
zodat je er hier of nu geen last van hebt.
2. Assimilatie = Het proces waarbij planten onder invloed van zonlicht koolzuurgas (CO2) uit de
lucht opnemen en er koolstof en zuurstof van maken.
3. Bezielde energie = Arbeid die verricht wordt door de spierkracht van mens of dier.
4. Biobrandstof = Een brandstof die gewonnen wordt uit landbouwgewassen, zoals mais. Het
voordeel van een biobrandstof is dat de CO2 die bij verbranding vrijkomt grotendeels uit de
lucht teruggehaald wordt bij de teelt van het gewas.
5. Biodiversiteit = De rijkdom aan planten- en diersoorten.
6. Blauw water = Al het water dat afkomstig is van oppervlaktewater, grondwater en uit
aquifers.
7. CO2-voetafdruk = De optelsom van de CO2-uitstoot van je huishoudelijk energieverbruik en
je vervoer en van de CO2-uitstoot die ontstaat bij het maken van alle producten die je
gebruikt.
8. Draagkracht = Het maximumaantal mensen dat in een gebied of op aarde kan leven zonder
schade aan te richten aan het ecosysteem.
9. Druppelirrigatie = Irrigatie (irrigatie is het met gebruikmaking van allerlei technische
middelen toevoegen van water aan landbouwgewassen bij een tekort aan neerslag. Hierdoor
wordt de verbouw van gewassen met een betere opbrengst mogelijk gemaakt) met leidingen
waarop ventielen of druppelaars zitten. Hierdoor wordt water bespaard en ontstaat geen
verzilting.
10. Duurzame ontwikkeling = Op een bepaalde manier met de aarde omgaan, waardoor
toekomstige generaties ook op een planeet kunnen leven die schoon en niet uitgeput is.
11. Ecologische voetafdruk = Een maat voor de hoeveelheid ruimte die een persoon nodig heeft
om zijn manier van leven te kunnen leiden.
12. Ecosysteem = Een natuurgebied waarbinnen alles wat leeft en groeit elkaar in evenwicht
houdt.
13. Energie = Het vermogen om arbeid te verrichten.
14. Energieverbruik per persoon = De hoeveelheid energie die één inwoner inzet voor zijn
manier van leven.
, Aardrijkskunde VWO 3 hoofdstuk 3 draagkacht
15. Geothermische energie = Elektriciteit die opgewekt wordt door gebruik te maken van
aardwarmte.
16. Getijdencentrale = Elektriciteitscentrale die energie opwekt door gebruik te maken van het
verschil tussen eb en vloed.
17. Grijs water = De hoeveelheid water die nodig is om de vervuiling van water weer ongedaan
te maken.
18. Groen water = Regenwater, dat niet is verdampt of door gewassen is opgenomen.
19. Groene of hernieuwbare energie = Elektriciteit die opgewekt wordt uit duurzame
energiebronnen zoals waterkracht, wind, zon of biomassa. Deze energie raakt nooit op.
20. Kernenergie = Energie die wordt opgewekt door het splijten van deeltjes uranium.
21. Kortgolvige lichtstralen = Zonnestralen met zo’n kort golflengte dat ze grotendeels door de
atmosfeer heen vallen zonder de atmosfeer te verwarmen.
22. Kwalitatieve honger = Honger die ontstaat wanneer mensen te weinig vitamines en
mineralen binnenkrijgen om gezond te blijven.
23. Landdegradatie = Het ecosysteem van een gebied raakt zodanig beschadigd dat de mens er
een tijd niet of minder goed aan landbouw kan doen.
24. Landhervorming = Herverdeling van grootgrondbezit onder kleine en landloze boeren.
25. Langgolvige warmtestralen = Straling die door de aarde wordt uitgezonden en die door de
lange golflengte de atmosfeer opwarmt.
26. Milieuaantasting = De door de mens veroorzaakte verandering in het milieu waardoor de
leefgebieden van planten en dieren kleiner worden of zelfs verdwijnen.
27. Milieugebruiksruimte = De optelsom van alles mogelijkheden in een gebied om de natuurlijke
hulpbronnen te benutten zonder deze aan te tasten of uit te putten.
28. Milieu-uitputting = Het uit het milieu halen van stoffen in zo’n tempo dat het milieu dit niet
kan herstellen.
29. Milieuvervuiling = Het vervuilen van onze leefomgeving door afval in de kringlopen achter te
laten. De kringlopen raken hierdoor van slag.
30. Natuurlijke kringloop = Het rondgaan in de natuur van voedsel, water, zuurstof en CO2.
31. Olie-equivalent = Een maatstraf die wordt gebruikt om verschillende energiedragers met
elkaar te vergelijken. Alles wordt omgerekend naar de energie die in olie zit.
32. Onbezielde energie = Arbeidsvermogen dat geleverd wordt door apparaten.
Begrippen H.3
1. Afwenteling = Een milieuprobleem afschuiven op een ander gebied of een andere generatie,
zodat je er hier of nu geen last van hebt.
2. Assimilatie = Het proces waarbij planten onder invloed van zonlicht koolzuurgas (CO2) uit de
lucht opnemen en er koolstof en zuurstof van maken.
3. Bezielde energie = Arbeid die verricht wordt door de spierkracht van mens of dier.
4. Biobrandstof = Een brandstof die gewonnen wordt uit landbouwgewassen, zoals mais. Het
voordeel van een biobrandstof is dat de CO2 die bij verbranding vrijkomt grotendeels uit de
lucht teruggehaald wordt bij de teelt van het gewas.
5. Biodiversiteit = De rijkdom aan planten- en diersoorten.
6. Blauw water = Al het water dat afkomstig is van oppervlaktewater, grondwater en uit
aquifers.
7. CO2-voetafdruk = De optelsom van de CO2-uitstoot van je huishoudelijk energieverbruik en
je vervoer en van de CO2-uitstoot die ontstaat bij het maken van alle producten die je
gebruikt.
8. Draagkracht = Het maximumaantal mensen dat in een gebied of op aarde kan leven zonder
schade aan te richten aan het ecosysteem.
9. Druppelirrigatie = Irrigatie (irrigatie is het met gebruikmaking van allerlei technische
middelen toevoegen van water aan landbouwgewassen bij een tekort aan neerslag. Hierdoor
wordt de verbouw van gewassen met een betere opbrengst mogelijk gemaakt) met leidingen
waarop ventielen of druppelaars zitten. Hierdoor wordt water bespaard en ontstaat geen
verzilting.
10. Duurzame ontwikkeling = Op een bepaalde manier met de aarde omgaan, waardoor
toekomstige generaties ook op een planeet kunnen leven die schoon en niet uitgeput is.
11. Ecologische voetafdruk = Een maat voor de hoeveelheid ruimte die een persoon nodig heeft
om zijn manier van leven te kunnen leiden.
12. Ecosysteem = Een natuurgebied waarbinnen alles wat leeft en groeit elkaar in evenwicht
houdt.
13. Energie = Het vermogen om arbeid te verrichten.
14. Energieverbruik per persoon = De hoeveelheid energie die één inwoner inzet voor zijn
manier van leven.
, Aardrijkskunde VWO 3 hoofdstuk 3 draagkacht
15. Geothermische energie = Elektriciteit die opgewekt wordt door gebruik te maken van
aardwarmte.
16. Getijdencentrale = Elektriciteitscentrale die energie opwekt door gebruik te maken van het
verschil tussen eb en vloed.
17. Grijs water = De hoeveelheid water die nodig is om de vervuiling van water weer ongedaan
te maken.
18. Groen water = Regenwater, dat niet is verdampt of door gewassen is opgenomen.
19. Groene of hernieuwbare energie = Elektriciteit die opgewekt wordt uit duurzame
energiebronnen zoals waterkracht, wind, zon of biomassa. Deze energie raakt nooit op.
20. Kernenergie = Energie die wordt opgewekt door het splijten van deeltjes uranium.
21. Kortgolvige lichtstralen = Zonnestralen met zo’n kort golflengte dat ze grotendeels door de
atmosfeer heen vallen zonder de atmosfeer te verwarmen.
22. Kwalitatieve honger = Honger die ontstaat wanneer mensen te weinig vitamines en
mineralen binnenkrijgen om gezond te blijven.
23. Landdegradatie = Het ecosysteem van een gebied raakt zodanig beschadigd dat de mens er
een tijd niet of minder goed aan landbouw kan doen.
24. Landhervorming = Herverdeling van grootgrondbezit onder kleine en landloze boeren.
25. Langgolvige warmtestralen = Straling die door de aarde wordt uitgezonden en die door de
lange golflengte de atmosfeer opwarmt.
26. Milieuaantasting = De door de mens veroorzaakte verandering in het milieu waardoor de
leefgebieden van planten en dieren kleiner worden of zelfs verdwijnen.
27. Milieugebruiksruimte = De optelsom van alles mogelijkheden in een gebied om de natuurlijke
hulpbronnen te benutten zonder deze aan te tasten of uit te putten.
28. Milieu-uitputting = Het uit het milieu halen van stoffen in zo’n tempo dat het milieu dit niet
kan herstellen.
29. Milieuvervuiling = Het vervuilen van onze leefomgeving door afval in de kringlopen achter te
laten. De kringlopen raken hierdoor van slag.
30. Natuurlijke kringloop = Het rondgaan in de natuur van voedsel, water, zuurstof en CO2.
31. Olie-equivalent = Een maatstraf die wordt gebruikt om verschillende energiedragers met
elkaar te vergelijken. Alles wordt omgerekend naar de energie die in olie zit.
32. Onbezielde energie = Arbeidsvermogen dat geleverd wordt door apparaten.
