Vraagstukken week 6
Vraag 1 (oude tentamenopgave)
A BV is een in Nederland gevestigde vennootschap waarin een aantal hotels worden
geëxploiteerd. A BV houdt alle aandelen in B GmbH en C SARL. Een GmbH en een
SARL zijn Duitse respectievelijk Luxemburgse rechtsvormen die vergelijkbaar zijn met
de Nederlandse besloten vennootschap. B GmbH is gevestigd in Duitsland en exploiteert
een aantal hotels in Duitsland. C SARL is gevestigd in Luxemburg en fungeert als
houdstermaatschappij van D SA en E SA, die gevestigd zijn in België̈. D SA heeft. D SA heeft
vroeger een hotel geëxploiteerd in België̈. D SA heeft. Enige jaren geleden is echter besloten om dit
hotelbedrijf te staken en het hotel wordt nu verhuurd aan derden. De huur die D SA
ontvangt wordt geïnvesteerd in effecten. E SA bezit een schuldvordering met een
looptijd van 10 jaar en een rente van 5% op B GmbH. Daarnaast bezit E SA een pand
dat is verhuurd aan derden. De huur bedraagt 7,5 per jaar. De rente die E SA ontvangt
op de schuldvordering op B GmbH wordt jaarlijks uitgekeerd als dividend aan C SARL,
die dit dividend op haar beurt dooruitkeert aan A BV. In Luxemburg is de
deelnemingsvrijstelling van toepassing op het dividend dat door C SARL wordt
ontvangen. Het tarief van de Belgische en de Luxemburgse vennootschapsbelasting is
25%. Verder geldt in België̈. D SA heeft een notionele interestaftrek van 4% die wordt berekend
over het eigen vermogen. De balansen van C SARL, D SA en E SA luiden als volgt:
1
, Gevraagd: is de deelnemingsvrijstelling van toepassing op het dividend dat A BV
ontvangt van C SARL? Ga daarbij in ieder geval in op de vraag of sprake is van een
beleggingsdeelneming, op de onderworpenheidstoets en op de bezittingentoets.
A BV NL
B GmbH (DUI) C Sarl (LUX)
D sa (BE) E sa (BE)
Uit art. 13 lid 1 Vpb volgt dat bij het bepalen van de winst de voordelen uit hoofde van een
deelneming buiten aanmerking blijven. Op grond van de hoofdregel van art. 13 lid 9 Vpb valt
een deelneming niet onder de deelnemingsvrijstelling, indien de deelneming als belegging
wordt gehouden. De deelneming is dan een zogenoemde beleggingsdeelneming. Een
deelneming wordt als belegging gehouden, indien deze wordt aangehouden met het oog op
het verkrijgen van een rendement dat bij normaal vermogensbeheer kan worden verwacht
(oogmerk van de belastingplichtige). Daarnaast kunnen andere zaken een rol spelen.
Bijvoorbeeld de aard van de activiteiten van de moedervennootschap en haar dochters en de
omvang van het belang in de deelneming. Ook het Holding-arrest is hierbij van belang:
ondanks het feit dat deze Duitse dochtervennootschappen een materiële onderneming dreven,
oordeelde de HR dat toch sprake was van ter belegging gehouden aandelen en was de
deelnemingsvrijstelling dus niet van toepassing op deze aandelenpakketten omdat de directie
niet werd gevoerd door de moedervennootschap, maar door een extern orgaan.
Je moet niet alleen kijken naar de activiteiten van C SARL omdat het een houdster is, maar
ook naar de kleindochters. Als je als houdster schakelt tussen actieve kleindochters en
moeders word je geacht een actieve tussenhoudster te zijn. In casu is C SARL dus een zuivere
(tussen)houdster (schakelfunctie). D SA verhuurt een hotel aan derden en investeert de
huuropbrengst in effecten. E SA bezit een pand en verhuurt dit aan derden. Het zwaartepunt
ligt volgens ons bij beleggen omdat beide dochtermaatschappijen in België eigenlijk niet
ondernemen. Alleen D SA investeert in effecten, maar de verhuur van een hotel en een pand
aan derden ligt meer in de beleggingssfeer dan in de ondernemingssfeer. Er is dus sprake van
een beleggingsdeelneming op grond van art. 13 lid 9 Vpb.
Als er sprake is van een beleggingsdeelneming kan de deelnemingsvrijstelling toch van
toepassing zijn indien er sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming. Daarvan is
volgens art. 13 lid 11 Vpb sprake in de volgende twee situaties:
- De deelneming is onderworpen aan een belasting naar de winst die resulteert in een
naar Nederlandse maatstaven reële heffing (reële-heffings- of onderworpenheidstoets);
of
2
Vraag 1 (oude tentamenopgave)
A BV is een in Nederland gevestigde vennootschap waarin een aantal hotels worden
geëxploiteerd. A BV houdt alle aandelen in B GmbH en C SARL. Een GmbH en een
SARL zijn Duitse respectievelijk Luxemburgse rechtsvormen die vergelijkbaar zijn met
de Nederlandse besloten vennootschap. B GmbH is gevestigd in Duitsland en exploiteert
een aantal hotels in Duitsland. C SARL is gevestigd in Luxemburg en fungeert als
houdstermaatschappij van D SA en E SA, die gevestigd zijn in België̈. D SA heeft. D SA heeft
vroeger een hotel geëxploiteerd in België̈. D SA heeft. Enige jaren geleden is echter besloten om dit
hotelbedrijf te staken en het hotel wordt nu verhuurd aan derden. De huur die D SA
ontvangt wordt geïnvesteerd in effecten. E SA bezit een schuldvordering met een
looptijd van 10 jaar en een rente van 5% op B GmbH. Daarnaast bezit E SA een pand
dat is verhuurd aan derden. De huur bedraagt 7,5 per jaar. De rente die E SA ontvangt
op de schuldvordering op B GmbH wordt jaarlijks uitgekeerd als dividend aan C SARL,
die dit dividend op haar beurt dooruitkeert aan A BV. In Luxemburg is de
deelnemingsvrijstelling van toepassing op het dividend dat door C SARL wordt
ontvangen. Het tarief van de Belgische en de Luxemburgse vennootschapsbelasting is
25%. Verder geldt in België̈. D SA heeft een notionele interestaftrek van 4% die wordt berekend
over het eigen vermogen. De balansen van C SARL, D SA en E SA luiden als volgt:
1
, Gevraagd: is de deelnemingsvrijstelling van toepassing op het dividend dat A BV
ontvangt van C SARL? Ga daarbij in ieder geval in op de vraag of sprake is van een
beleggingsdeelneming, op de onderworpenheidstoets en op de bezittingentoets.
A BV NL
B GmbH (DUI) C Sarl (LUX)
D sa (BE) E sa (BE)
Uit art. 13 lid 1 Vpb volgt dat bij het bepalen van de winst de voordelen uit hoofde van een
deelneming buiten aanmerking blijven. Op grond van de hoofdregel van art. 13 lid 9 Vpb valt
een deelneming niet onder de deelnemingsvrijstelling, indien de deelneming als belegging
wordt gehouden. De deelneming is dan een zogenoemde beleggingsdeelneming. Een
deelneming wordt als belegging gehouden, indien deze wordt aangehouden met het oog op
het verkrijgen van een rendement dat bij normaal vermogensbeheer kan worden verwacht
(oogmerk van de belastingplichtige). Daarnaast kunnen andere zaken een rol spelen.
Bijvoorbeeld de aard van de activiteiten van de moedervennootschap en haar dochters en de
omvang van het belang in de deelneming. Ook het Holding-arrest is hierbij van belang:
ondanks het feit dat deze Duitse dochtervennootschappen een materiële onderneming dreven,
oordeelde de HR dat toch sprake was van ter belegging gehouden aandelen en was de
deelnemingsvrijstelling dus niet van toepassing op deze aandelenpakketten omdat de directie
niet werd gevoerd door de moedervennootschap, maar door een extern orgaan.
Je moet niet alleen kijken naar de activiteiten van C SARL omdat het een houdster is, maar
ook naar de kleindochters. Als je als houdster schakelt tussen actieve kleindochters en
moeders word je geacht een actieve tussenhoudster te zijn. In casu is C SARL dus een zuivere
(tussen)houdster (schakelfunctie). D SA verhuurt een hotel aan derden en investeert de
huuropbrengst in effecten. E SA bezit een pand en verhuurt dit aan derden. Het zwaartepunt
ligt volgens ons bij beleggen omdat beide dochtermaatschappijen in België eigenlijk niet
ondernemen. Alleen D SA investeert in effecten, maar de verhuur van een hotel en een pand
aan derden ligt meer in de beleggingssfeer dan in de ondernemingssfeer. Er is dus sprake van
een beleggingsdeelneming op grond van art. 13 lid 9 Vpb.
Als er sprake is van een beleggingsdeelneming kan de deelnemingsvrijstelling toch van
toepassing zijn indien er sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming. Daarvan is
volgens art. 13 lid 11 Vpb sprake in de volgende twee situaties:
- De deelneming is onderworpen aan een belasting naar de winst die resulteert in een
naar Nederlandse maatstaven reële heffing (reële-heffings- of onderworpenheidstoets);
of
2
