Overeenkomstenrecht
Leereenheid 1: Inleiding overeenkomstenrecht
Overeenkomst jo. Rechtshandeling 6:213 jo. 3:33 BW
Rechtshandelingen (handelingen gericht op een rechtsgevolg):
1. Eenzijdige rechtshandeling: het rechtsgevolg treedt in door de wilsverklaring van één
persoon.
Gerichte rechtshandeling: jegens een geadresseerde om rechtsgevolg te hebben.
(voorbeeld: het doen van een aanbod)
Ongerichte rechtshandeling: een enkele wilsverklaring is voldoende (voorbeeld: het
opstellen van een testament)
2. Meerzijdige rechtshandeling: wilsverklaring van twee of meer personen nodig.
Overeenkomsten (6:213-6:279 BW): een overeenkomst komt tot stand door
samenwerking van twee of meer personen (zie obligatoire overeenkomst: 6:213 BW). De
wilsverklaringen van beide partijen zijn gericht op het tot stand brengen van bepaalde
rechtsgevolgen (3:33 BW) en elk rechtsgevolg wordt teweeggebracht ten behoeve van de
ene partij en ten laste van de andere partij (wederkerige overeenkomst: art. 6:261 BW).
Andere meerzijdige rechtshandelingen
Obligatoire overeenkomsten:
1. Meerpartijenovereenkomst: een overeenkomst tussen meer dan twee partijen
(driekhoeksruil)
2. Bijzondere en niet-bijzondere overeenkomsten
a. Benoemde overeenkomsten: overeenkomsten die een naam hebben gekregen omdat
ze zo vaak voorkomen (koopovereenkomst, huurovk) Dit zijn rechtshandelingen (boek
3.2, overeenkomsten (boek 6) en ook nog eens bijzondere overeenkomsten (boek 7).
b. Onbenoemde overeenkomst: overeenkomst die niet uitdrukkelijk in de wet is
geregeld.
c. Gemengde overeenkomst: vertonen kernmerken van twee of meer benoemde
overeenkomsten (bijvoorbeeld: pensioenovk huur + koop + opdracht)
3. Wederkerige overeenkomsten en eenzijdige overeenkomsten
a. Wederkerige overeenkomst (art. 2:261 BW): indien elk van de partijen een
verbintenis neemt ter verkrijging van de prestatie waartoe de wederpartij zich
daartegenover jegens haar verbindt.
b. Eenzijdige overeenkomsten
4. Overeenkomsten onder bezwarende titel vs. overeenkomsten om niet (gevende partij krijgt
niets terug, schenking)
5. Consensuele overeenkomsten vs. formele (en reële) overeenkomsten
a. Consensuele overeenkomsten: vormvrij
b. Formele overeenkomsten: geldt toch een norm
6. Kortstondige overeenkomsten vs. duurovereenkomsten
7. Hoofdovereenkomst vs. hulpovereenkomst
a. Hoofdovereenkomst: heeft zelfstandig een reden om te bestaan
b. Hulpovereenkomst: wordt aangegaan in afhankelijkheid van een buiten haar liggende
rechtsverhouding met als doel, voorbereiden, versterken, bevestigen, regelen of
afwikkelen van een buiten haar liggende rechtsbetrekking.
, Verbintenis: een vermogensrechtelijke betrekking tussen twee of meer personen, waarin de een
tegenover de ander aanspraak kan maken op een bepaalde prestatie.
Het burgerlijk wetboek heeft een gelaagde structuur.
Titel 3.2 en 6.5 obligatoire overeenkomsten (6:213-6:279) en totstandkoming (6:217-6:225).
Boek 3 rechtshandelingen
Opschorting (6:262 en 6:263) en ontbinding (6:265)
Cumulatieleer: in beginsel moeten de regels van de benoemde overeenkomsten naast elkaar worden
toegepast. Op deze regel wordt uitzondering gemaakt indien:
De bepalingen niet verenigbaar zijn
De strekking van die bepalingen – in verband met de aard van de overeenkomst – zich tegen
toepassing verzet.
Het contractenrecht wordt beheerst door de volgende grondbeginselen:
1. Contractsvrijheid (3:40)
2. Vormvrijheid (3:37)
3. Verbindende kracht ofwel pacta sunt servanda (6:248)
Leereenheid 2: Wil, verklaring en vertrouwen
Het tot stand komen van een overeenkomst in geval van discrepantie tussen wil en verklaring, wordt
beheerst door 3 theorieën:
1. Wilstheorie: verklaarde wil de rechtshandeling tot stand laten komen. Een verklaring die niet
overeenstemt met de wil doet geen rechtshandeling tot stand komen.
2. Verklaringstheorie: een rechtshandeling komt tot stand door de overeenstemmende verklaringen
van partijen. Nadeel: rechtshandeling komt ook tot stand als wederpartij weet dat deze verklaring
niet overeenstemt met de wil.
3. Vertrouwenstheorie: vormt een correctie op de verklaringstheorie. Een verklaring bindt een
normaal mens als deze onder de gegeven omstandigheden in goed vertrouwen mocht
vertrouwen op de wil van de ander.
Wilsvertrouwensleer: combinatie van bovenstaande theorieën. Uit art. 3:33 volgt dat het ontbreken
van de wil in beginsel nietigheid van de rechtshandeling met zich meebrengt. Uit 3:35 volgt
bescherming van de wederpartij. Wederpartij mocht erop vertrouwen dat de wil overeenstemt met
de gedane verklaring.
Ontvangsttheorie met risico correctie: rechtsbeginsel heeft in beginsel eerst rechtsgevolg op het
moment dat het aanbod degene tot wie het is gericht heeft bereikt. Het niet bereiken van een
verklaring komt voor risico van de geadresseerde (risicocorrectie 3:37 lid 3 BW), indien dit gevolg is
van zijn eigen handeling, de handeling van personen voor wie hij aansprakelijk is, andere
omstandigheden die zijn persoon betreffen en rechtvaardigen da hij het nadeel draagt.
Geestelijke stoornis: indien de discrepantie tussen wil en verklaring is veroorzaakt door een
geestelijke stoornis van de handelende partij, dan komt er wel een geldende rechtshandeling tot
stand maar is de rechtshandeling vernietigbaar (art 3:34 BW).
Leereenheid 1: Inleiding overeenkomstenrecht
Overeenkomst jo. Rechtshandeling 6:213 jo. 3:33 BW
Rechtshandelingen (handelingen gericht op een rechtsgevolg):
1. Eenzijdige rechtshandeling: het rechtsgevolg treedt in door de wilsverklaring van één
persoon.
Gerichte rechtshandeling: jegens een geadresseerde om rechtsgevolg te hebben.
(voorbeeld: het doen van een aanbod)
Ongerichte rechtshandeling: een enkele wilsverklaring is voldoende (voorbeeld: het
opstellen van een testament)
2. Meerzijdige rechtshandeling: wilsverklaring van twee of meer personen nodig.
Overeenkomsten (6:213-6:279 BW): een overeenkomst komt tot stand door
samenwerking van twee of meer personen (zie obligatoire overeenkomst: 6:213 BW). De
wilsverklaringen van beide partijen zijn gericht op het tot stand brengen van bepaalde
rechtsgevolgen (3:33 BW) en elk rechtsgevolg wordt teweeggebracht ten behoeve van de
ene partij en ten laste van de andere partij (wederkerige overeenkomst: art. 6:261 BW).
Andere meerzijdige rechtshandelingen
Obligatoire overeenkomsten:
1. Meerpartijenovereenkomst: een overeenkomst tussen meer dan twee partijen
(driekhoeksruil)
2. Bijzondere en niet-bijzondere overeenkomsten
a. Benoemde overeenkomsten: overeenkomsten die een naam hebben gekregen omdat
ze zo vaak voorkomen (koopovereenkomst, huurovk) Dit zijn rechtshandelingen (boek
3.2, overeenkomsten (boek 6) en ook nog eens bijzondere overeenkomsten (boek 7).
b. Onbenoemde overeenkomst: overeenkomst die niet uitdrukkelijk in de wet is
geregeld.
c. Gemengde overeenkomst: vertonen kernmerken van twee of meer benoemde
overeenkomsten (bijvoorbeeld: pensioenovk huur + koop + opdracht)
3. Wederkerige overeenkomsten en eenzijdige overeenkomsten
a. Wederkerige overeenkomst (art. 2:261 BW): indien elk van de partijen een
verbintenis neemt ter verkrijging van de prestatie waartoe de wederpartij zich
daartegenover jegens haar verbindt.
b. Eenzijdige overeenkomsten
4. Overeenkomsten onder bezwarende titel vs. overeenkomsten om niet (gevende partij krijgt
niets terug, schenking)
5. Consensuele overeenkomsten vs. formele (en reële) overeenkomsten
a. Consensuele overeenkomsten: vormvrij
b. Formele overeenkomsten: geldt toch een norm
6. Kortstondige overeenkomsten vs. duurovereenkomsten
7. Hoofdovereenkomst vs. hulpovereenkomst
a. Hoofdovereenkomst: heeft zelfstandig een reden om te bestaan
b. Hulpovereenkomst: wordt aangegaan in afhankelijkheid van een buiten haar liggende
rechtsverhouding met als doel, voorbereiden, versterken, bevestigen, regelen of
afwikkelen van een buiten haar liggende rechtsbetrekking.
, Verbintenis: een vermogensrechtelijke betrekking tussen twee of meer personen, waarin de een
tegenover de ander aanspraak kan maken op een bepaalde prestatie.
Het burgerlijk wetboek heeft een gelaagde structuur.
Titel 3.2 en 6.5 obligatoire overeenkomsten (6:213-6:279) en totstandkoming (6:217-6:225).
Boek 3 rechtshandelingen
Opschorting (6:262 en 6:263) en ontbinding (6:265)
Cumulatieleer: in beginsel moeten de regels van de benoemde overeenkomsten naast elkaar worden
toegepast. Op deze regel wordt uitzondering gemaakt indien:
De bepalingen niet verenigbaar zijn
De strekking van die bepalingen – in verband met de aard van de overeenkomst – zich tegen
toepassing verzet.
Het contractenrecht wordt beheerst door de volgende grondbeginselen:
1. Contractsvrijheid (3:40)
2. Vormvrijheid (3:37)
3. Verbindende kracht ofwel pacta sunt servanda (6:248)
Leereenheid 2: Wil, verklaring en vertrouwen
Het tot stand komen van een overeenkomst in geval van discrepantie tussen wil en verklaring, wordt
beheerst door 3 theorieën:
1. Wilstheorie: verklaarde wil de rechtshandeling tot stand laten komen. Een verklaring die niet
overeenstemt met de wil doet geen rechtshandeling tot stand komen.
2. Verklaringstheorie: een rechtshandeling komt tot stand door de overeenstemmende verklaringen
van partijen. Nadeel: rechtshandeling komt ook tot stand als wederpartij weet dat deze verklaring
niet overeenstemt met de wil.
3. Vertrouwenstheorie: vormt een correctie op de verklaringstheorie. Een verklaring bindt een
normaal mens als deze onder de gegeven omstandigheden in goed vertrouwen mocht
vertrouwen op de wil van de ander.
Wilsvertrouwensleer: combinatie van bovenstaande theorieën. Uit art. 3:33 volgt dat het ontbreken
van de wil in beginsel nietigheid van de rechtshandeling met zich meebrengt. Uit 3:35 volgt
bescherming van de wederpartij. Wederpartij mocht erop vertrouwen dat de wil overeenstemt met
de gedane verklaring.
Ontvangsttheorie met risico correctie: rechtsbeginsel heeft in beginsel eerst rechtsgevolg op het
moment dat het aanbod degene tot wie het is gericht heeft bereikt. Het niet bereiken van een
verklaring komt voor risico van de geadresseerde (risicocorrectie 3:37 lid 3 BW), indien dit gevolg is
van zijn eigen handeling, de handeling van personen voor wie hij aansprakelijk is, andere
omstandigheden die zijn persoon betreffen en rechtvaardigen da hij het nadeel draagt.
Geestelijke stoornis: indien de discrepantie tussen wil en verklaring is veroorzaakt door een
geestelijke stoornis van de handelende partij, dan komt er wel een geldende rechtshandeling tot
stand maar is de rechtshandeling vernietigbaar (art 3:34 BW).