Taal & spellingsdidactiek
Inhoud
Toets doelen; ....................................................................................................................................... 2
Hoofdstuk 1; ons spellingssysteem.......................................................................................................... 3
Hoofdstuk 2; het spellingsproces ............................................................................................................ 6
Hoofdstuk 3; Geletterdheid bij kleuters .................................................................................................. 8
Hoofdstuk 4; Doelstellingen en leerstofordeningen .............................................................................. 12
Hoofdstuk 5; Instructie .......................................................................................................................... 13
Hoofdstuk 6; werkvormen en hulpmiddelen ........................................................................................ 13
Hoofdstuk 9; Methoden en leergangen ................................................................................................ 14
Hoofdstuk 10; De werkwoordspelling ................................................................................................... 14
, Mirjam Hakvoort - 2310026
Toets doelen;
a) Je kunt aangeven hoe de hoofdregels van de Nederlandse spelling een rol spelen bij de
schrijfwijze van een woord.
b) Je kunt woorden verdelen in fonemen en grafemen.
c) Je kunt de voor- en de nadelen van schriftsystemen en spellingherziening aangeven.
d) Je kunt aangeven wat de consequenties zijn van de versmeltingstheorie van Ehri voor de
spellingdidactiek.
e) Je bent in staat om voor een bepaald type woord aan te geven wat de meest efficiënte
spellingstrategie is.
f) Je kunt aangeven in welke fase van de spontane schrijfontwikkeling een kind zich bevindt
g) Je kunt aangeven door welke factoren de geletterdheid van kleuters en een rijke
leeromgeving wordt beïnvloed.
h) Je kunt bij een oefening of situatie aangeven op welke spellingvaardigheid die betrekking
heeft.
i) Je bent in staat om de leerstof voor het spellingonderwijs te structureren in
spellingcategorieën en daarin een opklimming in moeilijkheidsgraad aan te brengen.
j) Je kunt van een bepaalde spellingcategorie aangeven welk instructieprincipe moet worden
toegepast.
k) Je kunt bij een bepaalde spellingcategorie adequate oefeningen selecteren.
l) Je kunt aangeven wat typerend is voor een bepaald type spellingmethode en welke nieuwe
ontwikkelingen er zijn binnen de spellingdidactiek.
m) Je kunt motiveren waarom de werkwoordspelling ingewikkeld is voor kinderen.
n) Je kunt bij een bepaalde situatie aangeven welke methode voor het aanleren van de
werkwoordspelling wordt toegepast.
Inhoud
Toets doelen; ....................................................................................................................................... 2
Hoofdstuk 1; ons spellingssysteem.......................................................................................................... 3
Hoofdstuk 2; het spellingsproces ............................................................................................................ 6
Hoofdstuk 3; Geletterdheid bij kleuters .................................................................................................. 8
Hoofdstuk 4; Doelstellingen en leerstofordeningen .............................................................................. 12
Hoofdstuk 5; Instructie .......................................................................................................................... 13
Hoofdstuk 6; werkvormen en hulpmiddelen ........................................................................................ 13
Hoofdstuk 9; Methoden en leergangen ................................................................................................ 14
Hoofdstuk 10; De werkwoordspelling ................................................................................................... 14
, Mirjam Hakvoort - 2310026
Toets doelen;
a) Je kunt aangeven hoe de hoofdregels van de Nederlandse spelling een rol spelen bij de
schrijfwijze van een woord.
b) Je kunt woorden verdelen in fonemen en grafemen.
c) Je kunt de voor- en de nadelen van schriftsystemen en spellingherziening aangeven.
d) Je kunt aangeven wat de consequenties zijn van de versmeltingstheorie van Ehri voor de
spellingdidactiek.
e) Je bent in staat om voor een bepaald type woord aan te geven wat de meest efficiënte
spellingstrategie is.
f) Je kunt aangeven in welke fase van de spontane schrijfontwikkeling een kind zich bevindt
g) Je kunt aangeven door welke factoren de geletterdheid van kleuters en een rijke
leeromgeving wordt beïnvloed.
h) Je kunt bij een oefening of situatie aangeven op welke spellingvaardigheid die betrekking
heeft.
i) Je bent in staat om de leerstof voor het spellingonderwijs te structureren in
spellingcategorieën en daarin een opklimming in moeilijkheidsgraad aan te brengen.
j) Je kunt van een bepaalde spellingcategorie aangeven welk instructieprincipe moet worden
toegepast.
k) Je kunt bij een bepaalde spellingcategorie adequate oefeningen selecteren.
l) Je kunt aangeven wat typerend is voor een bepaald type spellingmethode en welke nieuwe
ontwikkelingen er zijn binnen de spellingdidactiek.
m) Je kunt motiveren waarom de werkwoordspelling ingewikkeld is voor kinderen.
n) Je kunt bij een bepaalde situatie aangeven welke methode voor het aanleren van de
werkwoordspelling wordt toegepast.