Spirale klieving, draaien ze de ene keer rechtsom en de andere keer
linksom.
Klievingsdeling, mist G1 en G2 fase.
Centrosoom, normale cellen bevatten 1 centrosoom en voor celdeling
moet deze gedupliceerd worden. Hiervoor gaan de centriolen uit elkaar en
dupliceren ze.
Centriool, 2 centriolen vormen samen 1 centrosoom.
Klieving, de twee centrosomen vormen microtubuli waarvan sommige
naar het equatoriaal vlak gaan (metafase) en andere een aster vormen
met het cytoskelet om te kunnen trekken. Het klievingsvlak staat hierdoor
altijd loodrecht op de asters en spindle.
Klievingsvlak, in onderstaande afbeelding is te zien dat het klievingsvlak
door de asters bepaald wordt, want de klieving kan niet door de parel
heen en vindt daardoor plaats tussen de asters.
C. elegans, als de asters niet precies in het midden liggen, krijg je een kleine en een grote cel. Daarbij
zorgt de extra rotatie van P1 voor een ander klievingsvlak.
Spirale klieving, soort A draait altijd eerst rechtsom en B altijd eerst linksom, maar hoe dit komt
weten we niet.
ICSI, rechtstreeks sperma inspuiten in de eicel. Eerst mislukte dit, omdat alleen de kop ingebracht
werd. Tot werd bedacht dat de sperma een centrosoom mee moet nemen omdat de eicel die niet
heeft en dat die dus ook mee ingespoten moet worden, maar deze zit net achter de kop.
, Reaggregatie, neurale plaat cellen zijn sterker qua binding
aan elkaar dan de epidermis cellen. Deze sortering is het
resultaat van verschil in celadhesie.
Cel adhesie moleculen, zijn in 2 groepen te verdelen:
- Cel-cel adhesie
o Cadherines, zijn allemaal calcium afhankelijk en zijn
verankerd aan het cytoskelet met beta-catenines of
andere moleculen. Twee cadherines vormen een
adherent junction als B-catenine erbij betrokken is en
desmosomen als een andere molecuul erbij betrokken is.
o Immunoglobulin superfamily, zijn
niet calcium afhankelijk en zitten niet
aan het cytoskelet vast. Deze kunnen
dus door het membraan migreren en
de overlap is groter dan bij cadherines
- Cel-matrix adhesie
o Integrines, binden aan het ECM en
zijn verankerd met intracellulaire
eiwitten aan het cytoskelet. Dit bindt
indirect cellen aan elkaar die beide
aan het ECM gebonden zijn.
CAM, celadhesie molecuul.
Verkleining contactoppervlak vergroot de blastocoel. Radiale klieving levert vervolgens kleinere
cellen en dus kleiner contact, terwijl hoeveelheid cytoplasma hetzelfde blijft. Dit is theoretisch
bedacht maar blijkt te kloppen:
- Verandering in CAM’s
- Radiale klieving
- Na+ transort