1. Uitleggen wat de stroming biologische psychologie (behavioral
neuroscience) inhoudt
Biologische psychologie: De wetenschappelijke studie van de biologie van gedrag
studie die gaat over hersenen en gedrag.
Neuroscience: studie van het brein/ neurosystemen + behavioral (gedrag)
De biologische psychologie kent de volgende stromingen:
- Fysiologische psychologie: Gedrag manipuleren door iets in de hersenen aan te
passen. Bijv. bij proefdieren stukje uit de hersenen wegsnijden en kijken welk efect
dit heeft gecontroleerd experiment.
- Psychopharamacology: CZS manipuleren door middel van medicatie.
- Neuropsychologie: Efect van hersenschade op gedrag. Bijv. herseninfarct.
Individueel onderzoek.
- Psychofysiologie: Meet de activiteit buiten de hersenen in relatie tot fysiologische
activiteit EEG-scan. Elektrische activiteit tussen neuronen meten in rust en
activiteiten. Dit kan je vergelijken. Bijv. bij epilepsie of bij het horen van een geluid.
- Cognitieve neuroscience: Gaat over brain imaging welk deel van de hersenen is
actief bij welk gedrag. Meet magnetisch veld activiteit van de hersenen zonder door
schedel heen te gaan. FMRI.
- Comparatieve psychologie: Onderzoekt evolutie/ genetica/ verandering over tijd.
Mensen zijn handiger en goedkoper dan proefdieren
- Kunnen beter instructies opvolgen
- Hersenen komen meer overeen
- Maar minder ethisch
Fundamenteel: opdoen van meer kennis
Toegepast: kennis direct gebruiken voor ontwikkeling van medicijnen
Experimenteel: grootschalig, gebruik van proefdieren en causaliteit.
Niet-experimenteel: kleinschalig, gebruik van factoren en geen causaliteit.
Onderzoeksmethoden
1. Visualisatie en stimulatie
STUCTUREEL
X-ray: Meet de dichtheid van het hersenen. Kan of gedaan worden door contrast
te meten door middel van vloeistof óf door CT meerder foto’s uit meerdere
hoeken maken.
MRI: Waterstofatomen in de hersenen worden gemagnetiseerd structuren in de
hersenen worden zichtbaar.
1
,FUNCTIONEEL
PET: Er wordt radioactieve glucose ingespoten activiteit wordt gemeten in de
hersendelen.
Aantal seconden vertraging. Hierdoor temporale specifteit minder goed en spatiële
specifteit wel goed.
FMRI: Zuurstofatomen in de hersenen worden gemagnetiseerd, delen die actief
zijn hebben veel zuurstof nodig. Wordt veel gebruikt.
Aantal seconden vertraging. Hierdoor temporale specifteit minder goed en spatiële
specifteit wel goed.
MEG: Meet magneetvelden buiten de hersenen, hoe dieper in de hersenen hoe
minder signaal.
Hierbij is spatiële specifciteit minder goed en temporale specifteit juist wel goed.
TMS: Soort schok op specifek deel van de hersenen, waardoor dit deel tijdelijk
niet werkt.
2. Psychofysiologie
EEG: Meet hersenactiviteit
EMG: Meet spierspanning
EOG: Meet oogbeweging
3. Invasief fysiologisch onderzoek
Laesie methode: Een stukje in de hersenen kapot maken
Elektrische stimulatie:
Invasieve opname methode: Neuron uit de hersenen halen en hier de activiteit
van meten.
4. Farmacologisch onderzoek
Medicijnen
Chemische laesies
5. Genetisch onderzoek
Knochout mouse: Muis zonder bepaald gen
Trangenic mouse: Muis met genetisch materiaal van een andere soort
6. Neuropsychologisch onderzoek
WAIS: Meet intelligentie. Ook tests die geheugen, motoriek, taal etc. kunnen
meten.
2
, 2. De naam en functie van de hersenkwabben en de besproken subcorticale
structuren benoemen.
Lateraal = Buitenkant hersenen
Mediaal = Binnenkant hersenen
Dorsaal (superior) = Boven
Ventraal (inferior) = Onder
Anterior = Voor
Posterior = Achter
Hersenkwabben
Frontale kwab: Probleemoplossend vermogen, aandacht, planning, zelfbeheersing,
werkgeheugen.
Temporale kwab: Taal, spraak, geheugen.
Pariëtale kwab: Positie in de ruimte bepalen, automatische aandacht.
Occipitale kwab: Visuele informatie.
Functies en hersenstructuren zijn links en rechts hetzelfde.
Corpus callosum: Verbindt linker- en rechterhersenhelft met elkaar.
Belangrijke onderdelen
Cerebellum (Kleine hersenen): Balans, coördinatie van bewegingen
Hypothalamus: Verantwoordelijke voor homeostase, stuurt het lichaam aan. (Ligt
anterieur en ventraal ten opzichte van de thalamus)
Thalamus: Ontvangt alle signalen en stuurt deze naar de juiste hersengebieden.
Speelt ook een rol bij bewustzijn.
Hypofyse (pituitary gland): Hormoonklier. Krijgt hormonale opdrachten van de
hypothalamus. > Zorgt o.a. voor homeostase.
Hippocampus: Opslag van informatie in het geheugen, ruimtelijke oriëntatie,
controle gedrag dat van belang is om te overleven.
Amygdala: Reguleert angst > Prefrontale cortex oefent uit op amygdala. Ook
betrokken bij de emotie agressie.
Basale ganglia: Betrokken bij controleren van bewegingen, maar ook bij motivatie
en beloning. Zijn een aantal kernen die om de thalamus heen liggen.
Hersenstam: Hart, ademen, basale functies
Wernicke: Begrip Ligt tussen pariëtaal- en temporaalkwab
Broca: Woorden vormen/ praten Ligt in frontaalkwab
Pons: Vormt verbinding tussen
cerebellum en grote hersenen.
Zorgt ervoor dat prikkels van het
evenwichts- en gehoororgaan
doorgegeven worden aan het
cerebellum.
Motor area: motoriek
Sensory area: voelen sensatie
Ventrikels in de hersenen zijn gevuld
met vloeistof en fungeren als
stootkussens.
3