de hoofdgenres:
1. epiek: verhalende teksten. ingebedde situates verteller, vertelde wereld)
Ficte enzo.
Griekse ‘epos’= verhaal.
Alle teksten waarin een verhaal wordt verteld: verhalende literatuur. Er gebeuren
dingen en er verstrijkt tjd.
2. lyriek: liederen. monologische taalsituate geen gesprek, maar 1 iemand praat
of denkt)
Griekse ‘lyra’= lier soort harp)
Teksten waarin rechtstreeks gevoelens worden geuit. dus niet slecht over
gevoelens wordt verteld)
3. dramatiek: toneel, theater. dialogische taalsituate meerder personages)
4. Didactiek: zakelijke tekst met info en kennis.
Ingebedde taalsituate: in het verhaalwereld communiceren personages met elkaar >
verteller produceert deze dialogische taalsituate > hun tekst is ingekaderd in die van
de verteller.
Vertellende instante: staat boven de wereld van de personages.
Ingebedding op 2 niveaus:
Verteller: die tekst produceert.
Vertelde wereld: verhaalwereld gepresenteerd door verteller, in deze wereld
communiceren personages met elkaar.
Proza: FOTO KIJKEN
Poëzie: vb Loesje. Veel wit en groepen woorden. Geen zinnen. FOTO KIJKEN
De ingebedde taal situate houd in dat: de verteller beslist wat hij wel of niet zegt
over een persoon. De ene verteller zou zeggen dat Tom veel drinkt en de ander zou
zeggen dat Tom veel leest. Of je komt verder in het boek nog iets te weten, maar hij
zegt nog niet wat.
Verteltheorie: hoe worden verhalen verteld en gepresenteerd. Verschillende maniren
van vertellen vertelstandpunten) onderscheiden/beschrijven. Centrale vraag: Hoe
functoneert de veertewijzee jn het veerhaaaaw?
Verhaaltheorie: focus op structuur personages, ruimte, tjd, volgorde,
handelingsverloop en moteven ect)
Auctoriale verteller: de alwetende verteller.
Deel 3 hd 8.
Functe witregels: om tjd verplaatsing aan te duiden / spaning.
Vertellerstekst:
Persoonstekst:
Verteller en auteur:
De verteller is onderdeel van de tekst, en dus in principe van een andere orde dan de
schrijver, die als de maker ervan deel uitmaakt van de werkelijkheid en buiten of boven de
tekst staat.
, Auctoriale-vertelsituatee
Verteller is ook door de auteur in het leven geroepen.
We spreken van een auctoriale verteller wanneer: ‘ik’ of ‘wij’) een verhaal vertelt
waaraan hij zelf niet deelneemt. Wél kan het voorkomen dat: naast het verhaal dat
hij vertelt, er ruimte is voor zijn eigen wereld, waarin hij zelf wel ene rol speelt.
de verteller heef toegang tot de verhaalwereld, de wereld van de personages.
Omgekeerd niet, personages geen toegang tot vertellers wereld.
Kenmerkend auctoriale verteller: 1) kan zich bewegen tussen werelden en dat
kunnen personages niet. 2) de verteller pretendeert de schrijver van het boek te zijn,
terwijl hij in werkelijkheid om een fcteve fguur gaat aan wie de auteur de
vertellersrol heef overgedragen. 3) in eerste en derde persoon praten. 4) Staat
buiten, liever boven zijn verhaal en heef de touwtjes daarboven in handen. Ook
heef hij daar onbeperkte toegang op en kan hij naar believen in het verhaal ingrijpen
en op de gebeurtenissen vooruitlopen of hij houd de afoop nog even voor zich. Kan
op alle punten informate verstekken of achterhouden. 5) De verteller heef inzicht
in het innerlijk, de gedachten en gevoelens van alle personages en kan de gedachten
in het verhaal weergeven. 6) hij kan beschrijvingen, samenvatngen en commentaar
geven. Een niet onbelangrijk middel om de lezer te manipuleren en te sturen.
Vertellerscommentaar: is een vorm van vertellerstekst. Auctoriale vertelsituate kan
het verhaal stopzetten om uit te weiden over x > vertellerscommentaar: de verteller
‘stuurt’ de lezer door de mening, oordeel en of/ ‘waarheid’ te geven.
Andere vorm van commentaar: heef betrekking op het verder verloop van de
gebeurtenis.
Commentaar op verhaalhandeling personages/gebeurtenissen)
Commentaar op het vertellen metafcte/evertellen)
Commentaar van algemene aard.
Apostrofe= Auctoriale verteller kan een ander personage toespreken personage
bevindt zich in andere wereld en hoor hem niet) VB. “Arme grijsaard! Wat staat gij
daar droevig alleen”
Verteller als gids.
Ik-vertelsituatee
Ikevertelsituate: speciale vorm van ingebedde taalsituate: ikeverteller is personage
én verteller tegelijk!
Alleen de gedacht, dromen, gevoelens en ervaringen van de ik.
Verteller kan zich manifesteren naar voren komen, zich laten zien, optreden), maar
dat hoef niet.
Twee niveaus:
e Vertellend ik:
Ik vertelt vanuit het ‘heden’, blik terug met de kennis van nu = verteller.
e Belevend ik:
Ik over wie wordt verteld, handelen heef al plaatsgevonden = personage.
Vertellen versus handelen/beleven twee tjdniveaus.
VB. “Ik herinner me één duidelijk keerpunt. Ik wandelde in de stad door een steegje – ik zie
het nu nog haarscherp voor me – toen voor mijn voeten een duif landde”