Studievragen Hoofdstuk 1 Kalat (30-
52)
Module 1.1
1. Wat is het mind-brain problem?
Het is de vraag in hoeverre onze ‘mind’ relateert aan hersenactviteit.
2. Wat is (volgens Kalat) Biologische Psychologie?
Biologische psychologie is de studie van fysiologische, evolutonaire, en
ontwikkelingsmechanismen van gedrag en ervaring.
3. Wat houdt een fysiologische verklaring van gedrag in?
Het verklaart gedrag door te kijken naar iemands hersenactviteit en andere
organen.
4. Wat houdt een ontogenetsche verklaring van gedrag in?
Het omschrijft hoe een structuur of gedraging zich ontwikkelt, inclusief de
invloeden van genen, voeding, ervaringen, en diens interactes.
5. Wat houdt een evolutonaire verklaring van gedrag in?
De evolutonaire verklaring houdt zich bezig met de evolutonaire geschiedenis
van een gedraging.
6. Wat houdt een functonele verklaring van gedrag in?
De functonele verklaring van gedrag beschrijft waarom een gedrag zich heeft
ontwikkelt op een bepaalde manier.
Module 1.2
1. Wat is een gen?2. Hoe verhouden zich genen, DNA en chromosomen?
, Een gen is een eenheid van erfelijkheid die zijn structurele identiteit behoudt
van generatie op generatie. Een gen is een deel van een chromosoom die
bestaat uit een molecule, namelijk DNA.
3. Hoe werken de leters van het genetsche alfabet (hoeveel verschillende zijn
er en hoeveel heb je nodig voor de code van een aminozuur)?
Er zijn er vier (adenine, guanine, cytosine, en thymine). Voor de code van een
aminozuur zijn er 20 nodig, die samen een proteïne vormen.
4. Hoe verhouden zich DNA, RNA en proteïne (eiwit) molecuul?
Een stuk DNA dient als een model voor de synthese van RNA moleculen. Een
bepaald type van RNA moleculen (messenger RNA) dient als een model voor de
synthese van proteïne moleculen.
5. Wat is de relate tussen chromosomen, homozygoot en heterozygoot?
Op de twee stuks chromosomen die je hebt ziten genen. Als op beide stukken
dezelfde genen ziten, ben je homozygoot voor die genen. Als je gen ‘paar’ op
de ene chromosoom niet matched met die op de andere, dan ben je
heterozygoot voor dat gen.
6. Geef een voorbeeld van de relate tussen dominante en recessieve genen.
Dominante genen hebben de overhand. Bv: een gen voor bruine ogen is
dominant en voor blauwe ogen recessief. Als je een gen hebt voor bruine ogen
en een voor blauwe ogen, dan zal je bruine ogen hebben.
7. Wat is het verschil tussen ‘sex-linked’ en ‘sex-limited’ genen?
Sex-linked genen zijn genen op seks chromosomen, genaamd X en Y. Alle
andere chromosomen zijn autosomal chromosomen. Sex-limited genen zijn
genen die in beide geslachten voorkomen, maar voornamelijk actef zijn in één
geslacht.
8. Gegeven het antwoord op 1.2.3, wat is een mutate?
Een mutate is een erfelijke verandering in een DNA molecuul. Een mutate kan
ook een duplicate of een verwijdering van een molecuul zijn.
52)
Module 1.1
1. Wat is het mind-brain problem?
Het is de vraag in hoeverre onze ‘mind’ relateert aan hersenactviteit.
2. Wat is (volgens Kalat) Biologische Psychologie?
Biologische psychologie is de studie van fysiologische, evolutonaire, en
ontwikkelingsmechanismen van gedrag en ervaring.
3. Wat houdt een fysiologische verklaring van gedrag in?
Het verklaart gedrag door te kijken naar iemands hersenactviteit en andere
organen.
4. Wat houdt een ontogenetsche verklaring van gedrag in?
Het omschrijft hoe een structuur of gedraging zich ontwikkelt, inclusief de
invloeden van genen, voeding, ervaringen, en diens interactes.
5. Wat houdt een evolutonaire verklaring van gedrag in?
De evolutonaire verklaring houdt zich bezig met de evolutonaire geschiedenis
van een gedraging.
6. Wat houdt een functonele verklaring van gedrag in?
De functonele verklaring van gedrag beschrijft waarom een gedrag zich heeft
ontwikkelt op een bepaalde manier.
Module 1.2
1. Wat is een gen?2. Hoe verhouden zich genen, DNA en chromosomen?
, Een gen is een eenheid van erfelijkheid die zijn structurele identiteit behoudt
van generatie op generatie. Een gen is een deel van een chromosoom die
bestaat uit een molecule, namelijk DNA.
3. Hoe werken de leters van het genetsche alfabet (hoeveel verschillende zijn
er en hoeveel heb je nodig voor de code van een aminozuur)?
Er zijn er vier (adenine, guanine, cytosine, en thymine). Voor de code van een
aminozuur zijn er 20 nodig, die samen een proteïne vormen.
4. Hoe verhouden zich DNA, RNA en proteïne (eiwit) molecuul?
Een stuk DNA dient als een model voor de synthese van RNA moleculen. Een
bepaald type van RNA moleculen (messenger RNA) dient als een model voor de
synthese van proteïne moleculen.
5. Wat is de relate tussen chromosomen, homozygoot en heterozygoot?
Op de twee stuks chromosomen die je hebt ziten genen. Als op beide stukken
dezelfde genen ziten, ben je homozygoot voor die genen. Als je gen ‘paar’ op
de ene chromosoom niet matched met die op de andere, dan ben je
heterozygoot voor dat gen.
6. Geef een voorbeeld van de relate tussen dominante en recessieve genen.
Dominante genen hebben de overhand. Bv: een gen voor bruine ogen is
dominant en voor blauwe ogen recessief. Als je een gen hebt voor bruine ogen
en een voor blauwe ogen, dan zal je bruine ogen hebben.
7. Wat is het verschil tussen ‘sex-linked’ en ‘sex-limited’ genen?
Sex-linked genen zijn genen op seks chromosomen, genaamd X en Y. Alle
andere chromosomen zijn autosomal chromosomen. Sex-limited genen zijn
genen die in beide geslachten voorkomen, maar voornamelijk actef zijn in één
geslacht.
8. Gegeven het antwoord op 1.2.3, wat is een mutate?
Een mutate is een erfelijke verandering in een DNA molecuul. Een mutate kan
ook een duplicate of een verwijdering van een molecuul zijn.