3.1 Doel en inhoud van vragen
Drie belangrijke argumenten voor goede vragen stellen
1. Het denken van de klas zichtbaar/hoorbaar maken;
2. Nieuwe informatie laten aansluiten op voorkennis;
3. Het effectief onthouden van nieuwe informatie.
Niveaus van vragen stellen
Lagere orde leren: onthouden (bijv. wie-wat-waar), begrijpen (bijv. vertel in eigen
woorden…)
Hogere orde leren: integreren (bijv. in welk opzicht is ... hetzelfde als …?), creatief
toepassen (bijv. maak een tekening …)
Kennis vastleggen in het geheugen
Informatie vastleggen in het langetermijngeheugen kan op drie manieren
plaatsvinden:
1. Een krachtige emotionele lading
2. Herhaling
3. Verbinden met voorkennis
3.2 Hoe stelt de docent een vraag?
Vier criteria bij het stellen van een vraag
1. Individuele aanspreekbaarheid
De wijze van stellen van de vraag zorgt dat elke leerling voelt dat hij kan
worden aangesproken.
2. Veiligheid
Het risico ‘afgaan’ voor de leerling is klein; na overleg zijn meer leerlingen
bereid hardop te zeggen wat ze samen besproken hebben, zodat er ruimte
voor denken blijft.
3. De structuur in de vraag
De activiteiten worden geordend: denken-overleg-antwoorden.
4. Wachttijd
De leerling krijgt tijd om over het antwoord na te denken en het antwoord voor
te bereiden.
3.4 Reageren op antwoorden van leerlingen
Beurtverdeling
Door beurtverdeling denken alle leerlingen mee.
Reageren op antwoorden
Intonatie en inhoud van de reactie zetten de toon van het leerklimaat. Drie
vuistregels bij vragen stellen:
- Stilte/wachttijd inbouwen
- Doorspelen van antwoorden