Lever
- Grootste orgaan in de buikholte (1,5 kilo)
- Onmisbaar
- Bestaat uit functionele eenheden: leverlobje/acinus/lobulus
o Menselijke lever: 50.000-100.0000 lobjes
- Dubbele bloedvoorziening
o V. portae → uit maag, darmen en milt
o A. hepatica → afsplitsing van aorta
Positie lever
- Ligt behoorlijk hoog, bovenkant op 5e rib. Vult groot deel van de thorax.
Functionele eenheid: lobulus (leverlobje)
- Roze: levercellen
- Blauw: venen
- Groen: galgangen
- Rood: arterieel bloed
- Overal portale triades met galgang (gal beweegt naar beneden), vene (bloed
beweegt omhoog) en arteriole (bloed beweegt omhoog).
- Takjes van venulen komen in sinusoïden terecht → ruimte begrensd door
levercellen (hepatocyten). Deze is lek en werkt als filtersysteem/capillairsysteem.
Iets wat er in stroomt, stroomt gelijk weer weg.
- Galgangetjes tussen de hepatocyten → verdeelt in gal canaliculi’s.
- Recidente macrofagen = kupfercellen: afbreken van bacteriën en oude rode
bloedcellen
o Meeste van de rode bloedcellen worden door de milt afgebroken, maar
daarnaast in de lever.
Schematisch leverlobje
- Bloed stroomt naar binnen in de sinusoïde → gaat hier doorheen → via centrale
vene weer naar buiten toe → centrale vena cava
- Gal vanuit ruimte in hepatocyt → naar galbuisje → via portale triad → galgang
Vergelijk met percolator
- Water verwarmd → gaat omhoog → op gemalen koffie → zakt hier meteen
doorheen
- Lijkt op poortadersysteem → bloed komt binnen en wordt gefilterd door de
sinusoïde → komt in contact met de levercellen en die doen hier wat mee.
o Druk in poortadersysteem is erg laag
Acinus is niet gelijk aan lobje
- Triade bestaat uit een galgang, venule en ader.
o Vanuit de triade lopen de vaten stervormig
- De acinus wordt in zones ingedeeld en is het gebied om de triade heen.
o Geeft een verband met de doorbloeding van het weefsel.
▪ Zone 1: hepatocyten zijn hier het beste geöxygeneerd
▪ Zone 3: hepatocyten zijn hier het slechtste geöxygeneerd
- Leverlob is dus de functionele eenheid van de lever met gebiedjes om de triades
heen, de acinus (een leverlobje heeft 6 acinussen)
De lever
- Doorbloeding lever in rust → 25% van cardiac output
o 75% via v. portae (1000 ml/min)
▪ Veneus bloed met nutriënten (vanuit darm gelijk naar lever). Bloed hiervan maar weinig door lever zelf
gebruikt. Die gebruikt bloed van a. hepatica.
o 25% via a. hepatica (300 ml/min)
▪ O2 rijk bloed → leverweefsel zelf voorzien van O2.
- Drukken lever
o V. portaein = 9 mm Hg
o V. hepaticauit = 0 mm Hg
o Drukverschil van 9 mm Hg en volume van 1300 ml per minuut → weerstand erg laag. Poortadertjes zijn erg wijd → erg
compliant → druk blijft dus laag → gevolg: makkelijke filtratie i.p.v. persing → veel tijd voor processen in de levercel.
, - Lichamelijke inspanning
o Vasoconstrictie in alle spieren behalve de werkende skeletspieren (dus in vaten van organen in buikholte) → aanvoer in
poortader systeem (v. portae) neemt heel erg af.
o Door hoge permeabiliteit van sinuosoïden wordt ongeveer 50% van de lymfe in de lever gemaakt.
o Als druk in portaal systeem toeneemt al met slecht 10 mm Hg → ascites → eiwitrijke vloeistof in de buikholte
▪ Levercirrose ontstaat → verbindweefseling → bloedvaatjes dichtpersen → weerstand neemt toe → druk
neemt toe → veel vocht in de buik.
Belangrijkste functies van de lever
- 1. Filtratie en opslag van bloed (Normaal: ➔ 450 ml, max 1.5L)
- 2. Metabolisme van koolhydraten, vetten, eiwitten + afbraak hormonen en lichaamsvreemde stoffen.
- 3. Vorming van gal.
- 4. Opslag vitaminen (vooral vet-oplosbare vitaminen A, D, B12) en ijzer (als ferritine)
- 5. Vorming (plasma-)eiwitten (behalve immuunglobulinen!) en stollingsfactoren (fibrinogeen, protrombine, factor VII)
METABOLE FUNCTIES
Koolhydraatmetabolisme
- Opslag van glucose als glycogeen
o Als glycogeen omdat glucose water mee neemt → osmolariteit neemt toe.
- Gluconeogenese
o Glucose maken uit aminozuren en glycerol (uit triglyceriden die bestaan uit vetzuren + glycerol)
o Geen suiker eten → door gluconeogenese bloedsuiker op pijl houden → glucose weer in bloed.
▪ Proces vindt plaats wanneer glycolyse niet plaats kan vinden (van glycogeen glucose maken)
- Omzetting van galactose en fructose (disachariden) naar glucose
- Glucose uit tr. Digestivus → Meer glucose dan je nodig hebt op dit moment → opslag als glycogeen
- Dalende suikerspiegel
o 1. Glycolyse: glycogeen afbreken tot glucose
o 2. Gluconeogenese: van aminozuren en glycerol glucose maken voor het bloed
- Lever heeft dus een essentiële rol in de handhaving van een normale bloedsuikerspiegel.
- Bij dalende suikerspiegel → hersenen kunnen minder goed werken omdat ze een glucose te kort krijgen. Ze hebben alleen geen
insuline nodig.
Eiwitmetabolisme
- Om iets te doen met eiwitten moet er deanimering van aminozuren plaatsvinden:
o NH2 groep verwijderen
o Nodig voor:
▪ Benutting voor energievoorziening
▪ Omzetting in koolhydraat of vet
- Ammoniak (NH3) en ammonia (NH4+) ontstaat → giftig! → wordt omgezet tot ureum
o Toxisch bij hoge concentraties
o Ureum wordt afgevoerd via de nieren
- Vorming plasma-eiwitten (alle eiwitten, incl. stollingsfactoren behalve immunoglobulinen) → belangrijke rol bij de vitamine K bij
stolling!
- Omzetten van aminozuren in andere aminozuren (interconversie aminozuren) → belangrijk voor vorming van niet-essentiële
aminozuren (krijg je niet binnen via dieet). Ook eerst bij transanimeren.
Deanimering van aminozuren
- NH2 groep wordt verwijderd van een aminozuur → ammoniak + ketonzuur blijft over
o Ketonzuur kan veranderd worden voor CZC of glycolyse.
- Vorming ureum door CO2 te combineren met ammoniak
o Afvoeren van ureum via nieren
o Ureum is nodig voor de hoge concentratiegradiënt in de nieren om
geconcentreerd urine te maken