Hoofdstuk 1:
1. Wat is het hoofddoel van de sociologie?
a. Het bestuderen van individueel gedrag
b. Het begrijpen van economische systemen
c. Het analyseren van menselijke betrekkingen en samenlevingen
d. Het ontwikkelen van psychologische inzichten
2. Hoe verschilt sociologie van psychologie?
a. Sociologie richt zich op individueel gedrag, terwijl psychologie sociale systemen
bestudeert.
b. Sociologie richt zich op menselijke betrekkingen, terwijl psychologie zich richt op
economische systemen.
c. Sociologie onderzoekt groepsgedrag vanuit een maatschappelijk perspectief, terwijl
psychologie individueel gedrag bestudeert.
d. Sociologie concentreert zich op gevoelens, terwijl psychologie zich richt op
menselijke interacties.
3. Welke grondlegger van de westerse sociologie benadrukte het belangrijkste doel van
sociologie?
a. Karl Marx b) Auguste Comte c) Max Weber d) Emile Durkheim
4. Waarom beschouwden kerkelijke machthebbers het onderzoek naar normen en waarden
als bedreigend?
a. Omdat ze vonden dat sociologie te abstract was.
b. Omdat sociologie liet zien dat normen en waarden door de mens zelf waren
gevormd, niet door de natuur of god.
c. Omdat sociologie zich uitsluitend richtte op individueel gedrag.
d. Omdat sociologie geen relevante informatie bood voor de samenleving.
5. Welke functie heeft sociologie in termen van het begrijpen van problemen?
a. Het creëren van problemen
b. Het beheren van problemen
c. Het verergeren van problemen
d. Het negeren van problemen
6. Wat is het belangrijkste doel van sociologen bij het gebruik van de ordende functie van
sociologie?
a. Het verwarren van mensen met complexe begrippen
b. Het maken van de samenleving minder begrijpelijk
c. Het aanbrengen van samenhang in een onoverzichtelijke werkelijkheid
d. Het bevestigen van vooroordelen
7. Welke socioloog pleitte voor het idee van "sociologische verbeeldingskracht"?
a. Auguste Comte b) Max Weber c) Emile Durkheim d) C. Wright Mills
8. Wat is de relatie tussen private troubles en public issues volgens Wright Mills?
a. Private troubles zijn persoonlijke problemen die geen sociale relevantie hebben.
b. Public issues zijn persoonlijke problemen die de samenleving niet beïnvloeden.
c. Private troubles worden sociale problemen wanneer bovenpersoonlijke oorzaken en
sociale processen kunnen worden geïdentificeerd.
d. Public issues zijn altijd persoonlijke moeilijkheden die niet aan andere factoren zijn
gekoppeld.
, Hoofdstuk 3
9. Wat wordt bedoeld met "cultuur" volgens de tekst?
a. Materiële bezittingen en eigendommen van mensen.
b. De overgang van een agrarische naar een industriële samenleving.
c. Het geheel van voorstellingen, opvattingen, kennis, waarden en normen die mensen
verwerven via leerprocessen.
d. De fysieke kenmerken die mensen onderscheiden.
10. Wat wordt bedoeld met "cultureel kapitaal" volgens Pierre Bourdieu?
a. Het totale kapitaal dat iemand bezit.
b. Het vermogen om in de toekomst doelstellingen te formuleren.
c. De beheersing van culturele competenties die horen bij hoge sociale posities.
d. De hoeveelheid geld die iemand heeft.
11. Welke term wordt gebruikt om de overdracht van cultuur aan kinderen in een samenleving
te beschrijven?
a. Enculturatie
b. Acculturatie
c. Individualisatie
d. Secularisatie
12. Wat is het resultaat van acculturatie?
a. Het verlies van de eigen cultuur.
b. Het behouden van de oorspronkelijke cultuur.
c. Het overnemen van een (sub)cultuur nadat iemand al gevormd is in zijn eigen
(sub)cultuur.
d. Het veranderen van de eigen etnische achtergrond.
13. Wat is de term voor een sterk veralgemeniserend, versimpeld beeld van een groep
mensen?
a. Etnocentrisme
b. Discriminatie
c. Stereotype
d. Racisme
14. Wat zijn de verlichtingswaarden die in de tekst worden genoemd als grondwaarden van de
westerse cultuur?
a. Geloof in de toekomst, gelijkheid, redelijkheid
b. Democratie, individualiteit, rechtvaardigheid
c. Universaliteit, particularisme, collectiviteit
d. Eerbied voor het verleden, hiërarchie, privileges
15. Wat is een subcultuur?
a. Een cultuur die geen enkele overeenkomst heeft met de dominante cultuur.
b. Een cultuur die zich op bepaalde punten duidelijk onderscheidt van de dominante
cultuur.
c. Een cultuur die overeenkomt met de dominante cultuur in elk opzicht.
d. Een cultuur die alleen door jongeren wordt aangenomen.
16. Wat wordt bedoeld met "referentiekader"?
a. Het geheel van waarden, normen en overtuigingen op grond waarvan mensen
oordelen en handelen.
b. Een groep mensen waaraan iemand zijn gedrag en houding spiegelt.
c. De materiële bezittingen van een individu.
d. De fysieke kenmerken die mensen onderscheiden.
1. Wat is het hoofddoel van de sociologie?
a. Het bestuderen van individueel gedrag
b. Het begrijpen van economische systemen
c. Het analyseren van menselijke betrekkingen en samenlevingen
d. Het ontwikkelen van psychologische inzichten
2. Hoe verschilt sociologie van psychologie?
a. Sociologie richt zich op individueel gedrag, terwijl psychologie sociale systemen
bestudeert.
b. Sociologie richt zich op menselijke betrekkingen, terwijl psychologie zich richt op
economische systemen.
c. Sociologie onderzoekt groepsgedrag vanuit een maatschappelijk perspectief, terwijl
psychologie individueel gedrag bestudeert.
d. Sociologie concentreert zich op gevoelens, terwijl psychologie zich richt op
menselijke interacties.
3. Welke grondlegger van de westerse sociologie benadrukte het belangrijkste doel van
sociologie?
a. Karl Marx b) Auguste Comte c) Max Weber d) Emile Durkheim
4. Waarom beschouwden kerkelijke machthebbers het onderzoek naar normen en waarden
als bedreigend?
a. Omdat ze vonden dat sociologie te abstract was.
b. Omdat sociologie liet zien dat normen en waarden door de mens zelf waren
gevormd, niet door de natuur of god.
c. Omdat sociologie zich uitsluitend richtte op individueel gedrag.
d. Omdat sociologie geen relevante informatie bood voor de samenleving.
5. Welke functie heeft sociologie in termen van het begrijpen van problemen?
a. Het creëren van problemen
b. Het beheren van problemen
c. Het verergeren van problemen
d. Het negeren van problemen
6. Wat is het belangrijkste doel van sociologen bij het gebruik van de ordende functie van
sociologie?
a. Het verwarren van mensen met complexe begrippen
b. Het maken van de samenleving minder begrijpelijk
c. Het aanbrengen van samenhang in een onoverzichtelijke werkelijkheid
d. Het bevestigen van vooroordelen
7. Welke socioloog pleitte voor het idee van "sociologische verbeeldingskracht"?
a. Auguste Comte b) Max Weber c) Emile Durkheim d) C. Wright Mills
8. Wat is de relatie tussen private troubles en public issues volgens Wright Mills?
a. Private troubles zijn persoonlijke problemen die geen sociale relevantie hebben.
b. Public issues zijn persoonlijke problemen die de samenleving niet beïnvloeden.
c. Private troubles worden sociale problemen wanneer bovenpersoonlijke oorzaken en
sociale processen kunnen worden geïdentificeerd.
d. Public issues zijn altijd persoonlijke moeilijkheden die niet aan andere factoren zijn
gekoppeld.
, Hoofdstuk 3
9. Wat wordt bedoeld met "cultuur" volgens de tekst?
a. Materiële bezittingen en eigendommen van mensen.
b. De overgang van een agrarische naar een industriële samenleving.
c. Het geheel van voorstellingen, opvattingen, kennis, waarden en normen die mensen
verwerven via leerprocessen.
d. De fysieke kenmerken die mensen onderscheiden.
10. Wat wordt bedoeld met "cultureel kapitaal" volgens Pierre Bourdieu?
a. Het totale kapitaal dat iemand bezit.
b. Het vermogen om in de toekomst doelstellingen te formuleren.
c. De beheersing van culturele competenties die horen bij hoge sociale posities.
d. De hoeveelheid geld die iemand heeft.
11. Welke term wordt gebruikt om de overdracht van cultuur aan kinderen in een samenleving
te beschrijven?
a. Enculturatie
b. Acculturatie
c. Individualisatie
d. Secularisatie
12. Wat is het resultaat van acculturatie?
a. Het verlies van de eigen cultuur.
b. Het behouden van de oorspronkelijke cultuur.
c. Het overnemen van een (sub)cultuur nadat iemand al gevormd is in zijn eigen
(sub)cultuur.
d. Het veranderen van de eigen etnische achtergrond.
13. Wat is de term voor een sterk veralgemeniserend, versimpeld beeld van een groep
mensen?
a. Etnocentrisme
b. Discriminatie
c. Stereotype
d. Racisme
14. Wat zijn de verlichtingswaarden die in de tekst worden genoemd als grondwaarden van de
westerse cultuur?
a. Geloof in de toekomst, gelijkheid, redelijkheid
b. Democratie, individualiteit, rechtvaardigheid
c. Universaliteit, particularisme, collectiviteit
d. Eerbied voor het verleden, hiërarchie, privileges
15. Wat is een subcultuur?
a. Een cultuur die geen enkele overeenkomst heeft met de dominante cultuur.
b. Een cultuur die zich op bepaalde punten duidelijk onderscheidt van de dominante
cultuur.
c. Een cultuur die overeenkomt met de dominante cultuur in elk opzicht.
d. Een cultuur die alleen door jongeren wordt aangenomen.
16. Wat wordt bedoeld met "referentiekader"?
a. Het geheel van waarden, normen en overtuigingen op grond waarvan mensen
oordelen en handelen.
b. Een groep mensen waaraan iemand zijn gedrag en houding spiegelt.
c. De materiële bezittingen van een individu.
d. De fysieke kenmerken die mensen onderscheiden.
