Genetica de basis
Spiercellen – kunnen niet delen.
Zenuwcellen – kunnen niet delen.
Bedekkende cellen – 24 weken voor het weer is verbouwd.
Steuncellen
Groepen van cellen met dezelfde functie = organen/stelsels.
FOTO 6 / Cel bestaat uit:
Celkern= neukleus
- Kernlichaam= neukleuorus
Kernmembraam = porien
Mitochondrium= Eiwitten komen in het Golgiapparaat.
Neutrogondiom= energie lever ansier
Vezels = voor de stevigheid van de cel.
Lydrofiel = vetten aantrekken
Hydrofiele = water aantrekken
Alle transport vind plaats in het vocht ( water ).
,Bestanddelen:
Celmembraan:
In de celmembraan dubbele vetlaag met eiwitten.
Kanaal: transport functie.
Celmembraan receptoren= zit aan het eiwit en doet boodschap overbrengen ( hormonen ).
Celvocht:
Nucleus= kern
Cytoplasma= celvocht.
Cytosol= celvocht zonder de flaggelen erin.
Karyoplasma= vocht in de kern.
Organellen:
Ribosomen (eiwit synthese)
Code vanuit de celkern en maakt een eiwit (aminozuren) van.
Endoplasmatisch reticulum (glad ( pikkeltjes= ruw)
Een geheel met de kernmembraan.
Golgi apparaat
Het gemaakte eiwit word opgeslagen in de vetten van het golgi apparaat.
Kan dus ook verder getransporteerd worden.
Mitochondrien (energie voorziening)
Energielevering ATP = opgeladen
Bij verbranding van glucose wordt het weer ATP.
Het kan dan weer opgeladen worden altijd met zuurstof.
Energielevering ADP = lege
Aeroob glycolyse= met zuurstof
Anaeroob glycolyse = zuurstofarm
Lysosomen ( vuilnisvat )
Hierin zit enzymen en waterstofperoxide.
Micro tubili = een klein buisje.
Celkern:
Het is omgeven met membraan en grote porien.
De celkern genoemd = nucleus
Daarin zitten kernlichaampjes genoemd = nucleolus
Het kernlichaampje zit het RNA
In derest van de celkern bevat DNA.
‘ Watson & Crick 1953’ Ontraadselen het DNA.
Een eigenschap heet = gene
DNA kent 4 bouwstenen:
- Cytosine Altijd samen een koppel ( C & G ) – is een code voor een eiwit.
- Guanine
- Thymine
- Adenine Altijd samen een koppel ( T & A ) – is een code voor een eiwit.
Voorbeeld:
ATTGGC
TAACCG
Het DNA is van chromosomen dat zijn er 23 paar van.
Chromosomen zijn allen zichtbaar als er een celdeling is.
Chromatine zijn niet delende cellen.
, Balletje met eiwit laat los en gaat naar de golgi.
Dan gaat het daarin en blijft het even daar en vormt het verder.
Dan laat die weer los en gaat het naar de celmembraan.
Eigenschap bijf eiwit = heeft gen en een stuk DNA wat codeert voor het eiwit.
Bij RNA wordt thymine vervangen door Uracil.
Overschrijven = transcriptie
De Messenger ‘ zie schrift ‘ word een Ribosomaal RNA.
Dan wordt het overgeschreven dat is transporten.
‘ voorbeeld je vertaald het een kook recept naar het gerecht’
Spiercellen – kunnen niet delen.
Zenuwcellen – kunnen niet delen.
Bedekkende cellen – 24 weken voor het weer is verbouwd.
Steuncellen
Groepen van cellen met dezelfde functie = organen/stelsels.
FOTO 6 / Cel bestaat uit:
Celkern= neukleus
- Kernlichaam= neukleuorus
Kernmembraam = porien
Mitochondrium= Eiwitten komen in het Golgiapparaat.
Neutrogondiom= energie lever ansier
Vezels = voor de stevigheid van de cel.
Lydrofiel = vetten aantrekken
Hydrofiele = water aantrekken
Alle transport vind plaats in het vocht ( water ).
,Bestanddelen:
Celmembraan:
In de celmembraan dubbele vetlaag met eiwitten.
Kanaal: transport functie.
Celmembraan receptoren= zit aan het eiwit en doet boodschap overbrengen ( hormonen ).
Celvocht:
Nucleus= kern
Cytoplasma= celvocht.
Cytosol= celvocht zonder de flaggelen erin.
Karyoplasma= vocht in de kern.
Organellen:
Ribosomen (eiwit synthese)
Code vanuit de celkern en maakt een eiwit (aminozuren) van.
Endoplasmatisch reticulum (glad ( pikkeltjes= ruw)
Een geheel met de kernmembraan.
Golgi apparaat
Het gemaakte eiwit word opgeslagen in de vetten van het golgi apparaat.
Kan dus ook verder getransporteerd worden.
Mitochondrien (energie voorziening)
Energielevering ATP = opgeladen
Bij verbranding van glucose wordt het weer ATP.
Het kan dan weer opgeladen worden altijd met zuurstof.
Energielevering ADP = lege
Aeroob glycolyse= met zuurstof
Anaeroob glycolyse = zuurstofarm
Lysosomen ( vuilnisvat )
Hierin zit enzymen en waterstofperoxide.
Micro tubili = een klein buisje.
Celkern:
Het is omgeven met membraan en grote porien.
De celkern genoemd = nucleus
Daarin zitten kernlichaampjes genoemd = nucleolus
Het kernlichaampje zit het RNA
In derest van de celkern bevat DNA.
‘ Watson & Crick 1953’ Ontraadselen het DNA.
Een eigenschap heet = gene
DNA kent 4 bouwstenen:
- Cytosine Altijd samen een koppel ( C & G ) – is een code voor een eiwit.
- Guanine
- Thymine
- Adenine Altijd samen een koppel ( T & A ) – is een code voor een eiwit.
Voorbeeld:
ATTGGC
TAACCG
Het DNA is van chromosomen dat zijn er 23 paar van.
Chromosomen zijn allen zichtbaar als er een celdeling is.
Chromatine zijn niet delende cellen.
, Balletje met eiwit laat los en gaat naar de golgi.
Dan gaat het daarin en blijft het even daar en vormt het verder.
Dan laat die weer los en gaat het naar de celmembraan.
Eigenschap bijf eiwit = heeft gen en een stuk DNA wat codeert voor het eiwit.
Bij RNA wordt thymine vervangen door Uracil.
Overschrijven = transcriptie
De Messenger ‘ zie schrift ‘ word een Ribosomaal RNA.
Dan wordt het overgeschreven dat is transporten.
‘ voorbeeld je vertaald het een kook recept naar het gerecht’