Onderstaande oefenvragen zijn opgesteld naar aanleiding van het boek ‘de ontwikkeling van
kinderen met problemen: gewoon anders’.. Voor de opbouw van de vragen is er gekeken naar het
document ‘oefenvragen ter voorbereiding op het tentamen’.
1. De vraag die centraal staat in het boek ‘de ontwikkeling van kinderen met problemen:
gewoon anders’ is…
a. Wat is orthopedagogiek?
b. Wie bepaalt wat de norm/normaal is?
c. Welke orthopedagogische modellen bestaan er?
2. De ‘Child behavior checklist (CBCL)’past binnen de…
a. Dimensionele benadering
b. Categorische benadering
c. Binnen zowel de dimensionele als de categorische benadering
3. ‘Het model gaat uit van een volledige beïnvloedbaarheid van het individu op basis van
externe veranderingen’. Van welk model van normale ontwikkeling is dit een
omschrijving?
a. Het trekmodel
b. Het omgevingsmodel
c. Het interactiemodel
4. Wat is geen reden waarom het aangepast transactionele model beter is dan het
transactionele model?
a. Het geeft een genuanceerder beeld van oorzaak en verklaring
b. Het impliceert dat effectieve behandeling tot gedragsverandering kan leiden
c. Het geeft een een-op-een relatie tussen oorzaak en gevolg
5. Wanneer de ontwikkeling van een stoornis wordt beschreven op basis van ‘een
voortdurende inwerking van genetische factoren en omgevingscondities’, dan is dit op
basis van welke beïnvloedbare niveau?
a. Etiologie
b. Hersenmechanismen
c. Neuropsychologische processen
6. Pennington heeft stoornissen ingedeeld in drie verschillende categorieën, namelijk
motivatiestoornissen, stoornissen in de actieregulatie en taalstoornissen en cognitieve
stoornissen. Onder welke categorie zal Pennington een depressie indelen?
a. Motivatiestoornis
b. Stoornis in de actieregulatie
c. Taalstoornissen en cognitieve stoornissen
7. Wanneer een kind gedrag vertoont wat niet wenselijk is, wat is dan waarschijnlijk de meest
effectieve interventie?
a. Straffen
b. Negeren en belonen bij goed gedrag
c. Cognitieve gedragsgebaseerde interventies
8. Wat is een ‘dynamisch systeem’?
a. Een manier om te beschrijven hoe bepaald gedrag verandert over een bepaald
tijdsverloop
b. Een manier om te beschrijven hoe een bepaalde toestand verandert in een andere
toestand over een bepaald tijdsverloop
, c. Een manier om te beschrijven hoe de omgeving verandert over een bepaald
tijdsverloop
9. Wanneer er sprake is van een normaal verdeelde standaardschaal, hoeveel procent van de
populatie scoort dan tussen één standaarddeviatie boven of onder het gemiddelde?
a. 68 %
b. 50 %
c. 33 %
10. Wat is de conclusie van de auteur van H4 van het boek ‘de ontwikkeling van kinderen met
problemen’ met betrekking tot het aanpassen van normen op basis van de SES status van
een kind?
a. Dit wordt gezien als een heel goed idee: het is een goed idee om de norm aan te passen,
zodat scores eerlijker vergelijkbaar zijn
b. Dit wordt gezien als een slecht idee; het is beter om voor iedereen dezelfde norm te
gebruiken
c. De auteur heeft hier geen mening over: aanpassen zou handig kunnen zijn, maar dit is
niet per se nodig
11. Waarom wordt er in classificerende diagnostiek gebruik gemaakt van gestandaardiseerde
meetinstrumenten?
a. Omdat deze gemakkelijk verkrijgbaar zijn
b. Zodat het individu met relevante normen vergeleken kan worden
c. Omdat er geen andere instrumenten bestaan
12. Waarom wordt de ‘Bayley Test’als een goed instrument voor het beoordelen van de
cognitieve en motorische ontwikkeling van kinderen tot 3.5 jaar gezien?
a. De test heeft speciaal testmateriaal voor kinderen met een tragere ontwikkeling
b. De betrouwbaarheid en validiteit zijn redelijk
c. De afname tijd is kort en de test geeft een compleet beeld van de ontwikkeling
13. Wat is geen mogelijke oplossing van de ver doorgevoerde standaardisering?
a. Aangepaste normen voor specifieke doelgroepen
b. Standaardnormen houden, maar het testmateriaal aanpassen
c. Testen korter maken voor alle kinderen
14. Het aanpassen van de standaardversie BSID-II-NL is volgens de auteurs niet nodig,
omdat…
a. Het aanpassen van de niet-verbale versie niet het gewenste resultaat gaf
b. Het aanpassen van de Low motor versie resulteerde in hogere scores
c. Het aanpassen van de Low vision versie bij een grote steekproef hogere scores gaf
15. Welk van onderstaande variabelen heeft geen invloed op de taxatie van het probleemgedrag
van een kind?
a. De persoonlijkheidskenmerken van het kind
b. De persoonlijkheidskenmerken van de informant
c. De psychopathologische symptomen bij de informant
16. Waar ligt het onderscheid tussen risk assessment, safety assesment, risicotaxatie en
veiligheidsonderzoek?
a. Het moment waarop het onderzoek betrekking heeft
b. De ernst van de situatie waarop het onderzoek betrekking heeft
c. Het aantal personen dat betrokken is bij de situatie
17. Sinds wanneer is veiligheidstaxatie een belangrijk onderwerp binnen de jeugdzorg?