Samenvatting nask
Hoofdstuk 2, licht
Paragraaf 1, licht en zicht
Wat is licht?
Zonder zon -> geen leven op aarde mogelijk. Energie van de zon bereikt de aarde in vorm van
straling. Zichtbare deel van straling -> licht. Licht vormt maar een klein deel van alle soorten straling
van het elektromagnetisch spectrum. Meeste soorten straling zie je niet, infrarode straling kan je als
warmte aanvoelen, maar niet zien. Ultraviolette straling zie je ook niet, maar je word er wel brurin
door. -> maakt pigment op je
huid. Teveel ultraviolet is
schadelijk. Radiogolven en
magnetronstraling zijn
onzichtbare vormen van
elektromagnetische straling.
Lichtstralen
Licht beweegt langs rechte lijnen van de bron af -> lichtstralen. Een lichtstraal teken je als een lijn
met een pijl, die de richting van de verplaatsing aangeeft. -> gaat heel snel. Als je je lamp boven je
bureau aandoet, hoef je niet te wachten tot je bureaublad verlicht is. Grote afstanden reistijd pas
merkbaar, licht vanaf de maan doet er iets meer dan een seconde over om de aarde te bereiken.
Zonlicht duurt meer dan 8 minuten, sterren zelfs jaren.
Schaduw
Auto die in de zon staat, word het warm. Wanneer je een auto onder een boom in de schaduw zet
niet. -> schaduw is een plek waar geen direct licht komt.
Grenzen van een schaduw teken je door randstralen
vanuit de bron langs het voorwerp te tekenen.
Lichtstralen van een puntvormige lichtbron gaan uit
elkaar -> ze divergeren. Ook de randstralen langs het
voorwerp gaan uit elkaar, -> schaduw word groter. Op
een scherm op 2 meter achter het voorwerp is de schaduw groter dan op een scherm een meter
achter het voorwerp. Als je het voorwerp dichterbij de lichtbron zet, divergeren de randstralen
sterker -> schaduw word groter. Gebied waar van beide bronnen geen licht komt -> donkerst. ->
kernschaduw. Daaromheen plekken waar alleen licht van één bron komt. -> halfschaduw. Is er niet
zo donker als kernschaduw, maar ook niet zo licht als op plekken in het licht van beide bronnen.
Zicht
Je ziet een voorwep als er licht van dat voorwerp in je oog valt, je ziet dan niet alleen lichtbronnen ->
je ziet alle voorwerpen om je heen. Alle voorwerpen om je heen weerkaatsen licht, een voorwerp
weerkaatst licht in alle richtingen, in een bioscoop kan je allemaal alle delen van het beeldscherp
zien. -> Van elk punt komt dus licht in alle richtingen de zaal in. Meeste voorwerpen om je heen zie
je door indirect licht.
Hoofdstuk 2, licht
Paragraaf 1, licht en zicht
Wat is licht?
Zonder zon -> geen leven op aarde mogelijk. Energie van de zon bereikt de aarde in vorm van
straling. Zichtbare deel van straling -> licht. Licht vormt maar een klein deel van alle soorten straling
van het elektromagnetisch spectrum. Meeste soorten straling zie je niet, infrarode straling kan je als
warmte aanvoelen, maar niet zien. Ultraviolette straling zie je ook niet, maar je word er wel brurin
door. -> maakt pigment op je
huid. Teveel ultraviolet is
schadelijk. Radiogolven en
magnetronstraling zijn
onzichtbare vormen van
elektromagnetische straling.
Lichtstralen
Licht beweegt langs rechte lijnen van de bron af -> lichtstralen. Een lichtstraal teken je als een lijn
met een pijl, die de richting van de verplaatsing aangeeft. -> gaat heel snel. Als je je lamp boven je
bureau aandoet, hoef je niet te wachten tot je bureaublad verlicht is. Grote afstanden reistijd pas
merkbaar, licht vanaf de maan doet er iets meer dan een seconde over om de aarde te bereiken.
Zonlicht duurt meer dan 8 minuten, sterren zelfs jaren.
Schaduw
Auto die in de zon staat, word het warm. Wanneer je een auto onder een boom in de schaduw zet
niet. -> schaduw is een plek waar geen direct licht komt.
Grenzen van een schaduw teken je door randstralen
vanuit de bron langs het voorwerp te tekenen.
Lichtstralen van een puntvormige lichtbron gaan uit
elkaar -> ze divergeren. Ook de randstralen langs het
voorwerp gaan uit elkaar, -> schaduw word groter. Op
een scherm op 2 meter achter het voorwerp is de schaduw groter dan op een scherm een meter
achter het voorwerp. Als je het voorwerp dichterbij de lichtbron zet, divergeren de randstralen
sterker -> schaduw word groter. Gebied waar van beide bronnen geen licht komt -> donkerst. ->
kernschaduw. Daaromheen plekken waar alleen licht van één bron komt. -> halfschaduw. Is er niet
zo donker als kernschaduw, maar ook niet zo licht als op plekken in het licht van beide bronnen.
Zicht
Je ziet een voorwep als er licht van dat voorwerp in je oog valt, je ziet dan niet alleen lichtbronnen ->
je ziet alle voorwerpen om je heen. Alle voorwerpen om je heen weerkaatsen licht, een voorwerp
weerkaatst licht in alle richtingen, in een bioscoop kan je allemaal alle delen van het beeldscherp
zien. -> Van elk punt komt dus licht in alle richtingen de zaal in. Meeste voorwerpen om je heen zie
je door indirect licht.