1 Algemene begrippen
1.1 Doel
Het doel van hygiëne-, desinfectie- en sterilisatiemaatregelen bestaat erin om de patiënt, de practicus en diens medew erkers te
beschermen tegen besmetting met ziekteverwekkende micro-organismen. Hierbij kunnen patiënten, de practicus en diens
medew erkers zowel bron als slachtoffer van besmetting zijn. De maatregelen die in de tandheelkundige of mondheelkundige
praktijk dienen genomen te w orden zijn niet vrijblijvend, maar dienen de aanbevelingen te volgen van de Hoge Gezondheidsraad
met betrekking tot de infectiebeheersing bij tandheelkundige zorgverlening.
De eigenschappen van diverse micro-organismen, de ziektebeelden en de menselijke afweer vormen onderdeel van de cursussen
infectieziekten en immunologie en w orden niet hernomen. In efficiënte en kw aliteitsvolle dagelijkse praktijk zal de vlotte c irculatie
van patiënten moeten gew aarborgd blijven met tegelijk een minimale verplaatsing van micro-organismen. Micro-organismen, met
uitzondering van protozoën, kunnen zichzelf niet actief verplaatsen, maar hebben voor geslaagde besmetting een transportroute
nodig naar een volgend slachtoffer.
Besmetting moet voorkomen w orden van ene patiënt naar daaropvolgende patiënt in tandartsstoel, maar ook van tandarts naar
patiënt en van patiënt naar tandarts. Niet alle procedures in mondheelkundige praktijk dragen eenzelfde risico van besmetting.
Anamnese, klinisch onderzoek, technisch-diagnostische procedures, niet-bloederige ingrepen en bloederige ingrepen vormen
een incrementeel risico en vergen een aangepast beleid.
In ziekenhuizen zijn maatregelen scherper omdat het aantal, de resistentie en aard van de kiemen een grotere bedreiging vormen
voor een vaak erg verzwakte of immuungecompromitteerde patiëntenpopulatie.
Maar ook ambulante praktijken (tandheelkunde, MKA, oftalmologie) hebben aantal specifieke kenmerken die het risico op infectie
verhogen. Vele patiënten w orden er verzorgd in een korte tijdspanne en zow el patiënten als zorgverstrekkers werken in beperkte
ruimten w aarbij besmettingsrisico voor vooral aërogene infectieuze aandoeningen (bv. mazelen, tuberculose) w ordt onderschat.
Zo zijn oftalmologiepraktijken risicovol voor het verwerven van een adenovirusinfectie.
1.2 Voorkomen
Besmetting met Methicilline-resistente Staphylococcus aureus (MRSA) w erd bewezen in tandheelkundige praktijk. Onderzoek
van besmettingsprobleem in een praktijk in de U.K. toonde aan dat meerdere patiënten besmet w aren met dezélfde MRSA -stam
als kolonisatie op de unit, met name op de lucht-w ater-spuit, de armleuning, de afdrukpistolen, de afdrukken en de gipsmodellen.
Ook het herpesletsel op vinger van een tandarts na behandeling van een infectieuze patiënt zonder het dragen van handschoenen
is goed gekend. Een besmetting van 2 kankerpatiënten met Pseudomonas aeruginosa in éénzelfde tandartsenpraktijk bleek te
ontstaan uit het leidingw ater van de behandelingsunit.
1
,1.3 De patiënt als besmettingsbron
Een patiënt kan drager zijn van influenza, mazelen, AIDS of tuberculose. Een patiënt kan in prodromale of in convalescentiefase
zijn na infectie met het Herpes Simplex Virus of Varicella Zoster Virus. Maar er zijn ook niet-symptomatische dragers van
methicilline-resistente Staphylococcus aureus (MRSA), Streptococcus pyogenes, Haemophilus influenzae of het Hepatitis B of
Hepatitis C virus. De patiënt kan door seksueel contact drager zijn van syfilis (treponema pallidum), gonorrhoae of HIV met
besmettingsbronnen in de mond. Ook kinderen kunnen consulteren tijdens een besmettelijke fase van bof, mazelen, rode hond,
w aterpokken of kinkhoest, al dan niet met symptomen in de keel, de mond of het aangezicht.
Prikaccidenten zijn vooral een probleem w at hepatitis B betreft. De besmettelijkheid van hepatitis B is zeer groot en verloopt via
bloed, speeksel, w ondvocht en sperma en vaginale afscheiding. Hepatitis C wordt vooral overgebracht bij bloed-bloed contact.
1.4 De practicus als besmettingsbron
Daarnaast echter kan practicus via zijn handen kiemen overbrengen. De handen vormen belangrijke schakel in infectieketen.
Telkens w e handen schudden worden 100 tot 1000 bacteriën overgedragen. Een groter aantal is mogelijk w anneer onbeschermde
handen zich in de buurt van de mond van de patiënt bevinden w aar ze bijkomend van micro-organismen voorzien worden via
speeksel en lucht van de respiratoire tractus van de patiënt. Via handen kunnen makkelijk mond of ogen geïnoculeerd w orden.
De huid bevat een rijke flora aan kiemen. De kiemen die op de huid teruggevonden w orden kunnen in groepen ingedeeld w orden:
Residente flora wordt omschreven als het geheel van organismen dat op de huid overleeft en zich vermenigvuldigt, en
herhaaldelijk op cultuur aantoonbaar is. Deze omvatten aërobe coccen, grampositieve aërobe difteroïden, grampositieve
anaërobe difteroïden en gramnegatieve kiemen. Gramnegatieve kiemen zijn terug te vinden op vochtige w arme huidzones,
bijvoorbeeld onder oksels en in liesplooien. De aard en de hoeveelheid zijn afhankelijk van aantal factoren, zoals leeftijd,
gezondheidstoestand, medicatiegebruik, ras en lichaamszone. Huidzones w aar bacteriën veelvuldig voorkomen: de haren,
de oksels, de liesplooien, het perineum, onder vingernagels, onder uurw erken en juw elen. De meeste residente kiemen
vindt men op het bovenliggend huidoppervlak, maar 10 tot 20% bevindt zich in de microscopische huidplooien, openingen
van talgklieren en haarfollikels. Vandaar dat de huid nooit volledig ‘steriel’ gemaakt kan w orden.
Transiënte flora wordt omschreven als geheel van organismen dat niet op de huid overleeft, er zich niet vermenigvuldigt,
en slechts gedurende een beperkte periode op cultuur aantoonbaar is. Deze is individueel sterk verschillend in aantal en
samenstelling, afhankelijk van aantal en soort contacten die de huid gehad heeft. De transiënte flora bestaat enerzijds uit
de residente flora die naar oppervlakte groeit, anderzijds uit micro-organismen die vanuit de omgeving w orden opgenomen.
De transiënte flora bevindt zich op de oppervlakkige, afschilferende epitheellagen. De micro-organismen vanuit omgeving
overleven slechts kortstondig (< 24 uur) en kunnen zich in natuurlijke omstandigheden nauw elijks vermenigvuldigen. Is de
huid beschadigd of vochtig, dan kunnen kiemen vanuit de omgeving tijdelijk overleven en zich soms zelfs vermenigvuldigen.
Bij het ontsmetten van de handen zal vooral aandacht geschonken worden aan het effect op de transiënte flora. Van de potentieel
pathogene kiemen op de huid is grampositieve staphylococcus aureus de meest voorkomende, gevolgd door de gramnegatieve
bacillen. Ongeveer 1/3 van de bevolking is drager van Staphylococcus aureus, maar slechts 1% is drager van MRSA, voornamelijk
onder ziekenhuispersoneel. Transmissie van MRSA gebeurt meestal via de handen.
2
,1.5 De praktijk als besmettingsbron
Examenvraag: “Bespreek smeercontaminatie.”
De besmetting via oppervlakten heet sm eercontaminatie. De besmetting via medische instrumenten heet kruisinfectie.
Typische voorwerpen w aarop kiemen terug te vinden zijn in de praktijk zijn: deurklink, geld, handvaten, instrumenten & materialen,
w ater in mondspoeling, meerfunctiespuiten en spray, bril van patiënt, jas van behandelaar, schrijfpen, toetsenbord en schriftelijk
medisch dossier. Het w ater uit behandelunit is van onvoldoende drinkw aterkwaliteit w anneer het aantal bacteriën het toegestane
aantal van 500 per ml overschrijdt. Drinkw ater bevat niet meer dan 500 CFU/ml: colony-forming units per milliliter (1 CFU komt
overeen met 1 bacterie). Microbiële proliferatie binnen w aterleidingen is verbonden met vorming van biofilm in w aterleiding unit.
De micro-organismen hechten zich aan w anden van slangen en vormen een biofilm. Oorzaken biofilm-vorming in unit zijn:
het intermittent gebruik van de unit w at leidt tot stagnatie van w ater;
een w atersnelheid die hoog is in het midden van de leiding maar laag aan periferie;
de grote lengte van w aterleidingen in de unit (± 6m) en de zeer geringe 2 mm binnendiameter (2mm) met tal van connecties;
een temperatuur tussen 20 ° C en 50° C, hetgeen een ideale broedtemperatuur vormt;
de aanw ezigheid van mineralen in gew oon leidingwater met neerzetting ervan, wat dan de adhesie van bacteriën bevordert.
Een biofilm ontstaat in drie stappen.
1) In het w ater rondzwevende micro-organismen komen in contact met de w and van de w aterbuis en zetten er zich op vast.
2) De micro-organismen groeien in aantal, vormen koloniën en produceren een extracellulair polymeren netwerk om zich heen.
Door groei van het netw erk en het aantal micro-organismen ontstaan er steeds grotere structuren.
3) Micro-organismen kunnen losraken en door w aterstroom worden meegenomen, terw ijl nieuwe micro-organismen zich weer
in matrix kunnen nestelen. Deze matrix vormt 90% van de biofilm en biedt w eerstand tegen penetratie van agentia.
Dit proces vindt plaats in zow el nieuwe als in oude leidingen. In nieuw e leidingen w ordt biofilm al binnen 8 uur gevormd en z al er
een harde matrix gevormd zijn binnen 6-tal dagen. Deze biofilm vormt voedingsbodem voor andere micro-organismen. Een biofilm
is samengesteld uit extracellulaire polymeren die in slierten uitlopen en clusters bacteriën bevatten. In de structuren zitten ook
luchtbellen en tunnels w aar het w ater doorheen stroomt.
In w aterleidingsysteem van apparaten die langere tijd niet w orden gebruikt, kan concentratie de w ettelijke norm overschrijden. De
flora uit leidingw ater unit bestaat meestal uit laag pathogene kiemen omdat kolonisatie gebeurt vanuit instromend w ater eerder
dan via retrograde inoculatie vanuit besmette hand- en hoekstukken. Het gaat om grampositieve (staphylococcus, mycobacterium,
actinomyces), gramnegatieve bacteriën (pseudomonas, legionella) en diverse schimmels (candida, aspergillus) en protozoa.
Bacteriën normale orale flora w erden ook teruggevonden, dus micro-organismen kunnen ook in w ater unit binnendringen.
Leidingw ater uit unit kan onder omstandigheden veel legionellabacteriën bevatten. Deze kunnen via aërosol aërogene besmetting
veroorzaken bij patiënt en practicus door inademing van besmette partikels. Aërosol is de fijne nevel die ontstaat door het gebruik
van spraykoeling bij roterend instrumentarium of ultrasone scaler. De aërosol kan lange tijd in behandelkamer blijven zw even en
infecties van luchtwegen veroorzaken. De aërosol bevat ook bloed, speeksel en vaste deeltjes (tandsteen of restauratiemateriaal).
3
, 1.6 Transportroute
Examenvraag: “Bespreek het risico op seroconversie.”
Kiemen kunnen overgebracht worden via veelheid van routes: aërogeen; oraal; enteraal; huid- of slijmvliescontact; hematogeen
en congenitaal. Direct contact met ziekteverwekkers is mogelijk via huid; bloed; speeksel; slijmvliezen en w onden. Indirect contact
via tussencontact met voorwerpen, oppervlaktes (smeercontaminatie), aërosols, medische instrumenten of ongewassen handen.
Ingangspoort vormt zich bij patiënt of practicus ter hoogte van mondslijmvlies, neus, ogen, longen via inademing of open w ondjes.
Legionella pneumophila: bacterie komt het lichaam binnen door inhalatie van besmette aërosol.
Herpes simplex virus: koortsblaasjes rond mond duurt een w eek en is voorbij als gevormde korst geheel is ingedroogd.
Bofvirus: paramyxovirus komt voor in de keelholte van besmette personen en w ordt via speekseldruppeltjes overgedragen.
De besmettelijkheid houdt aan tot vijf dagen na begin. Het verspreidt zich via bloed naar speekselklieren en overige organen.
Mazelen: paramyxovirus, speeksel van mazelenpatiënten is infectieus, maar dankzij vaccinatie komt het nog zelden voor.
Neisseria gonorrhoeae: bacterie komt het meest voor bij mensen in de leeftijd van 20 à 30 jaar, w ordt via seksueel contact
overgedragen en veroorzaakt een infectie van de geslachtsdelen, zodat via orale seks de tonsillen ontstoken kunnen raken.
Via het instrumentarium van de practicus is kruisbesmetting theoretisch mogelijk.
Treponema pallidum: pathogene spirocheet dat syfilis veroorzaakt. De kiem kan door volledig intacte huid en slijmvliezen
het lichaam binnendringen. De besmetting ontstaat door direct contact. Alle plaatsen waar Treponema het besmette lichaam
naar buiten treedt zijn erg besmettelijk (w onden, ulcera, zweren, vochtige plekken, w ratten).
HIV (humaan immunodeficiëntievirus), bevindt zich in alle lichaamsvloeistoffen, maar is alléén via bloed, sperma, vaginaal
vocht en moedermelk overdraagbaar omdat daarin concentratie virus hoog genoeg is. Minder besmettelijk dan hepatitis B.
Rubellavirus: ondanks vaccinatieprogramma komt besmetting nog voor en veroorzaakt rode hond. Incubatietijd bedraagt
14 tot 16 dagen en de ziekte is een drietal w eken besmettelijk via aërogene w eg bij hoesten en niezen.
Varicella-zoster-virus veroorzaakt w aterpokken. De besmettelijkheid begint vanaf enkele dagen vóór de uitbraak van de
blaasjes tot w eek erna. Overdracht is mogelijk door contact met vocht uit blaasjes of via druppelinfectie in lucht: aërosol.
Bordetella pertussis en Bordetella parapertussis: deze bacterie veroorzaakt kinkhoest en is makkelijk overdraagbaar via
de aërosol omdat de bacterie het slijmvlies van de luchtw egen besmet.
Hepatitisvirussen: worden via bloedcontact verspreid (HBV, HCV, HDV en HGV) en kunnen ook via voedsel binnenkomen
(HAV en HEV). De besmettelijkheid van hepatitis B is zéér groot. Hepatitis B w ordt niet alleen via bloed overgebracht, maar
ook via speeksel, w ondvocht, sperma en vaginale afscheiding. Een minuscule hoeveelheid in kleine w onde volstaat voor
het optreden van een infectie. Vooral belangrijk bij prikaccidenten. Seroconversie is risico bij diepe prik met besmette naald:
1/3 voor HBV, 1/10 voor HCV, 1/300 voor HIV en <1/1000 voor HIV bij mucocutaan contact. Hepatitis is veel besmettelijker.
Epstein-Barr-virus: herpesvirus, besmetting ontstaat via bloed en speeksel. Nog voordat ziekte (kissing disease) uitbreekt,
is het speeksel al besmettelijk. De meeste patiënten zijn tussen 15 en 25 jaar oud.
Tuberkelbacillen: veroorzaken longtuberculose, komen door hoesten of niezen in aërosol van behandelkamer terecht. De
bacillen blijven buiten lichaam in leven. Gezonde personen w orden door inademing van de aërosol geïnfecteerd.
Overdracht van besmetting via indirect contact kan beperkt worden door:
Beperking van besmettelijke aërosol.
Voorkomen smeercontaminatie: handschoenen, mond-neusmasker, regelmatige desinfectie werkomgeving, disposables,…
Voorkomen van kruisbesmetting: via besmettingsroute van onvoldoende gedesinfecteerde of gesteriliseerde instrumenten.
4