Hogeschooltaaltoets
Taalkwesties 2
Stijl in woorden 9
Stijlmiddelen en stijlfiguren 13
1
, Taalkwesties
DAN IK OF DAN MIJ ³ ⁴
Als en dan zijn voegwoorden van vergelijking. Ze staan in veel gevallen voor een zelfstandig
naamwoord.
De jongen is zo dom als een ezel.
Ze is knapper dan Freek.
De voegwoorden als of dan kunnen ook voor een persoonlijk voornaamwoord staan.
Ik was er vanochtend eerder dan jij.
Sophie typt sneller dan ik.
Is het groter dan ik of groter dan mij?
Tip: zet er een werkwoord achter. Dan heb je de correcte schrijfwijze.
Frits is groter dan ik (ben).
Evelien arriveerde dagen later dan ik (arriveerde).
Ik ben groter dan jij (bent).
Mijn ouders waren er later dan wij (er waren).
HUN OF ZIJ ³ ⁴
In het Nederlands gebruik je de derde persoon onder andere als je het over iemand hebt.
De vorm zij en hun zijn twee voorbeelden van de derde persoon.
Zij wordt ook wel een onderwerpsvorm genoemd en hun een niet-onderwerpsvorm. Dit betekent dat
alleen zij onderwerp kan zijn in een zin, hun nooit.
In de gesproken taal komt hun als onderwerp vaak voor, maar dat wordt als onverzorgd en plat
taalgebruik gezien. Ook in de gesproken taal wordt hun als onderwerp dus niet geaccepteerd.
Hieronder volgen een paar voorbeelden.
Niet:
Hun hebben cadeautjes gekocht. (Hun is onterecht als onderwerp gebruikt.)
Maar:
Zij hebben cadeautjes gekocht. (Zij is het correcte onderwerp.)
Niet:
Hun lopen in het bos. (Hun is onterecht als onderwerp gebruikt.)
Maar:
Zij lopen in het bos. (Zij is het correcte onderwerp.)
Niet:
Hun hebben gezegd dat ik mag zingen. (Hun is onterecht als onderwerp gebruikt in de hoofdzin ‘Hun
t/m gezegd’.)
Maar:
Zij hebben gezegd dat ik mag zingen. (Zij is het correcte onderwerp in de hoofdzin ‘Zij t/m gezegd’.)
Niet:
Ik weet dat hun hebben gelogen. (Hun is onterecht als onderwerp gebruikt in de bijzin ‘dat t/m
gelogen’.)
Maar:
Ik weet dat zij hebben gelogen. (Zij is het correcte onderwerp in de bijzin ‘dat t/m gelogen’.)
2