Hoofdstuk 1 hindoeïsme.
Naam en oorsprong:
Het hindoeïsme is buitengewoon veelkleurig en veelvormig, zodat je
eigenlijk nauwelijks van één religie kunt spreken.
Het is een soort religieus oerwoud met een enorme verscheidenheid
aan godengestalten, leerstellingen, riten, religieuze oefeningen,
diepzinnig en eenvoudig.
Naam komt van de rivier de Indus, die in Pakistan uitmondt in de zee.
Indiërs noemen hun religie zelf ‘Sanatana Dharma’, de eeuwige leer of
bestemming.
De grote verscheidenheid en soms innerlijke tegenstrijdigheden
worden door de Indiër niet als probleem ervaren, want ‘alle rivieren
stromen naar dezelfde zee’, oftewel: alle religieuze wegen brengen je
naar hetzelfde doel: de uiteindelijke verlossing.
In het hindoeïsme zijn twee lagen te onderscheiden:
1. De oeroude natuurreligie van de oorspronkelijke bewoners van India.
Allerlei natuurkrachten werden als goden of geesten gezien: de god van
het vuur, de god van de aarde, de goden rond de rivieren, bomen enz.
2. De religie van de Ariërs, volksstammen die na 2000 voor gjt
langzamerhand heel India zijn gaan beheersen en hun stempel hebben
gezet op de sociale orde, uitgegroeid tot het latere kastelenstelsel.
Onder invloed van de brahmanen, de priesterkaste, heeft een zekere
doordenking en systematisering van het hindoeïsme plaatsgevonden.
Uiteindelijke bestemming:
De uiteindelijke bestemming van de mens ligt niet in deze materiële
wereld, maar in het goddelijke, dat je door het vervolmaken van jezelf
kunt bereiken of waarmee je je in overgave kunt verenigen.
Kosmische orde:
In de wereld heerst een soort kosmische orde, die alles in evenwicht
houdt.
Die orde kan tijdelijk verstoord worden, maar keert in de loopt der tijd
altijd weer terug.
Tot die orde behoort ook het kastelenstelsel.
Kaste:
Door geboorte kom je in een kaste of varna (=kleur): een sociale groep
met dezelfde naam, beroep, tradities en religieuze praktijken.
, De kaste geeft dus kleur aan je leven.
De vier hoofdkasten zijn:
1. Brahmanen (priesters, zieners en filosofen, veelal ook de hogere
beroepen).
2. Ksatriya’s (de strijders: ridders, prinsen, koningen, landbestuurders
en militairen).
3. Vaisya’s (boeren, kooplieden, handelaren en geschoolde arbeiders).
4. Sjoerda’s of dasa’s (ongeschoolde arbeiders, slaven en bedienden).
Een deel van de oorspronkelijke bevolking van India kwam in de vierde
kaste terecht, een ander deel viel buiten het systeem. Zij worden de
onaanraakbare genoemd (dalits) en verrichten vooral onreine
werkzaamheden als leerlooien, straten vegen, koeienmest verzamelen.
De vier kasten kennen ook nog subkasten of jati’s (jati= geboorte) met
hun eigen sociale regels en beroepsgroepen.
Uiteindelijke verlossing:
Wil je de uiteindelijke verlossing bereiken dan moet je je houden aan
de regels van je kaste.
Anders gaat de orde van de maatschappij verloren.
Je primaire bestemming ligt dus binnen de horizon van je kaste.
Zo behoor je ook binnen je eigen kaste te trouwen.
Via wedergeboorte kun je een hogere bestemming bereiken.
Dharma:
In de dharma gaat het niet alleen om d eorde van de natuur, maar ook
om de morele orde van de samenleving met leefregels en
reinheidsvoorschriften die behoren bij je kaste en levensstadium.
Algemene principes van de dharma voor de morele orde:
Geduld en tevredenheid.
Gelijkmoedigheid
Vergevingsgezindheid
Matigheid
Het respecteren van andermans bezit
Een rein leven naar lichaam en geest
De beheersing van de zinnen
Het ontwikkelen van de wijsheid
Het verwerven van kennis en liefde voor de waarheid.
Veda’s:
De Ariers hadden verzamelingen van gebeden, lofliederen en
offerspreuken, die eeuwenlang mondeling zijn overgeleverd.
, Tussen 1500 en 800 voor gjt zijn deze woorden opgeschreven en
vormen de oudste literatuur van de Indische godsdienst: de veda’s
(veda= weten).
Hierin staan vooral voorschriften voor de offers, spreuken, liederen,
bezweringsformules, mantra’s, teksten over diverse rituelen en
magische verhandelingen over hoe je om moet gaan met ziekte boze
geesten en dergelijke.
Vada’s zijn geschreven in het Sanskriet en worden gezien als
goddelijke openbaring.
Oepanisjaden:
Aan het eind van de vedische periode ontstaan de geschriften van de
oepanisjaden (= zij die zitten aan de voeten van de leermeester).
Zij zoeken naar de laatste waarheid achter het bestaan van de wereld
en haar goden.
Het optimisme van de veda’s verdwijnt en daarvoor in de plaats komt
een meer pessimistisch wereldbeeld, waarin de vergankelijkheid van
het materiële bestaan beklemtoond wordt.
Dan ontstaan de ideeën over de relatie tussen brahman en atman.
Brahman, de oergrond van al het bestaan, en atman wordt aangeduid
met de beroemde woorden ‘tat twam asi’ = ‘dat zijt gij’. Deze indentiteit
wordt monisme genoemd.
Karma en reïncarnatie:
Het hindoeïsme gaat ervan uit dat er achter de zichtbare materiele
wereld een transcendente of bovennatuurlijke werkelijkheid
schuilgaat.
De transcendente werkelijkheid kan als abstract gezien worden en als
persoonlijk.
Het brahman staat voor het eeuwig goddelijke, het onstoffelijke, het
onveranderlijke, de onwankelbare orde van rust en harmonie.
Uit brahman komt alles voort en in brahman keert alles weer terug.
Maar hoe alles ontstaan is, is voor de hindoe niet van belang. Want we
leven in een eindeloze tijdperken van opgang, ondergang en wederkeer.
In ieder mens huist de goddelijke essentie die atman genoemd wordt.
Deze essentie verhuist van bestaansvorm naar bestaansvorm. Deze
reïncarnatie of zielsverhuizing omvat niet alleen het menselijk bestaan,
maar al het bestaan.
Na de dood kun je ook als mens en als dier wedergeboren worden.
tussen de dood en wedergeboorte kun je een periode in de hemel of de
onderwereld verblijven, maar nooit eeuwig.
Hoe je wordt wedergeboren, wordt bepaald door je karma. Letterlijk
betekent het woord karma ‘handeling’. Maar het gaat vooral om de
, intentie waarmee je handelt. Oorspronkelijk ging het alleen om de
rituele handelingen die gevolgen hadden.
De vruchten van je handelingen bepalen hoe je leven in je volgende
bestaan zal zijn. De wet van karma werkt min of meer automatische.
Karma bepaalt dus in welk leven je terechtkomt.
Moksja:
Hoewel je binnen deze wereld leeft en je daarin je plichten hebt is de
materiele wereld niet de uiteindelijke wereld. Omdat de mens telkens
opnieuw geboren wordt, is de hindoe op zoek naar een werkelijkheid
die de gewone werkelijkheid overstijgt.
De spirituele werkelijkheid wordt beschouwt als de ware werkelijkheid.
De materiele werkelijkheid is uiteindelijk alleen maar illusie van de
zintuigen.
Je diepste essentie (atman) kan alleen loskomen van de gevangenis
van het lichaam als je eigenlijk geen karma meer produceert. Daar ligt
de ware verlossing (moksja of mukti).
Verlossingswegen:
Er zijn drie klassieke verlossingswegen.
Ze worden meestal Marga’s genoemd, Marga= weg.
Karma Marga – de weg van het handelen:
Op deze weg houd je je volledig aan je dharma.
Je doet wat je doen moet. Je dient de mensheid. Je houdt de goden in
ere. Dit kan alles zonder enig eigenbelang of gehechtheid.
Alleen de juiste intentie maakt je vrij van de gevolgen van karma.
Zonder karma geen reïncarnatie meer. Je atman keert bij je dood terug
in de oceaan van Brahman.
Oorspronkelijk ging het vooral om het volgen van de juiste regels of de
offerrituelen. Later is het accent meer verschoven in de richting van de
juiste morele houding.
Bhakti Marga – de weg van de liefdevolle overgave:
Op deze weg richt je je helemaal op de godheid van je keuze. In
liefdevolle overgave aan de godheid van je keuze ervaar je de mystieke
vereniging van je ziel met god.
Het gaat om pure liefde zonder doel of bijoogmerk.
In de praktijk van het hindoeïsme is dit de meest gevolgde weg.
Jnana Marga – de weg van het inzicht: