a Zoek de persoonsvorm
b Verdeel de zin in zinsdelen
c Zoek het onderwerp
d Zoek het (werkwoordelijk of naamwoordelijk) gezegde
e Zoek het lijdend voorwerp
f Zoek het meewerkend voorwerp
g Zoek het voorzetselvoorwerp
h Zoek de bijwoordelijke bepaling(en)
Hierna ga je nog een keer naar de zinnen kijken. Er kunnen namelijk ook zinsdelen staan in zinsdelen
en die zoek je in een tweede ronde:
i Zoek de bijvoeglijke bepaling(en)
j Zoek de bijstelling(en)
De persoonsvorm
Elke redekundig correcte zin heeft een persoonsvorm; zinnen met komma’s hebben vaak meer dan
één persoonsvorm.
Je kunt de persoonsvorm vinden door de zin in een andere tijd te zetten: – Wij eten een
broodje. – Wij aten een broodje. Wat veranderd is pv
Je kunt de persoonsvorm ook vinden door de zin vragend te maken. De persoonsvorm komt
dan aan het begin van de zin te staan: – Zij eten een broodje. – Eten zij een broodje?
Bij vraagzinnen en bij zinnen met komma’s vind je de persoonsvorm alleen door de zin in een
andere tijd te zetten.
Zinsdelen
Zodra je de persoonsvorm gevonden hebt, ga je de zin verdelen in zinsdelen. Dat doe je door eerst
voor en achter de persoonsvorm een zinsdeelstreepje te zetten: – Mijn jongste dochter / kocht /
zondag een ijsje in het zwembad.
Nu ga je kijken welke stukjes van de zin altijd bij elkaar moeten blijven en welke delen je uit elkaar
kunt trekken. Je doet dat door de volgorde van de zin te veranderen: – Zondag / kocht / mijn jongste
dochter een ijsje in het zwembad. – In het zwembad / kocht / mijn jongste dochter zondag een ijsje.
Onderwerp
Het onderwerp van een zin kun je op diverse manieren vinden:
Door de vraag te stellen: wie ofwat + persoonsvorm? Wie of wat leest? De jongen leest
Als een zin in de gebiedende wijs staat, ontbreekt het onderwerp